Home

Centrale Raad van Beroep, 23-09-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3242, 14-2925 WWB

Centrale Raad van Beroep, 23-09-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3242, 14-2925 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 september 2014
Datum publicatie
9 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:3242
Zaaknummer
14-2925 WWB

Inhoudsindicatie

Herziening en terugvordering bijstand. De giften worden als inkomsten gezien, die op de bijstand in mindering moeten worden gebracht, omdat deze giften, gelet op de omvang en de regelmaat worden gezien als een structurele bijdrage voor het levensonderhoud.

Uitspraak

14/2925 WWB

Datum uitspraak: 23 september 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

2 mei 2014, 13/518 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 13/318 WWB, 13/319 WWB en 13/334 WWB. Voor appellant is verschenen mr. Mes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.R. Ooievaar. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en verwijst daarover tevens naar de uitspraken in de zaken 13/318 WWB, 13/319 WWB en 13/334 WWB die heden zijn gedaan.

1.1.

Naar aanleiding van de verklaring van appellant op 17 november 2011 dat hij geen schulden meer heeft en dat hij de vanaf 2009 geleende bedragen niet hoeft terug te betalen, heeft het college bij besluit van 23 november 2012, zoals gehandhaafd bij het besluit van

19 februari 2013 (lees: 12 februari 2013), de bijstand van appellant over de periode van 2009 tot en met 2011 herzien en een bedrag van € 9.750,- van appellant teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de giften als inkomsten worden gezien, die op de bijstand in mindering moeten worden gebracht, omdat deze giften, gelet op de omvang en de regelmaat worden gezien als een structurele bijdrage voor het levensonderhoud. Het college acht de giften uit het oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord en vordert daarom de bijstand ter hoogte van de giften terug.

1.2.

Bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2012 opnieuw ongegrond verklaard onder aanpassing van de periode waarover de bijstand wordt herzien.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft het college het beroep tegen het besluit van 19 februari 2013 (lees: 12 februari 2013) niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de hoogte van een gift verantwoord is als deze per jaar beneden de voor hem geldende bijstandsnorm per maand is. Nu er wordt herzien over drie jaren ligt het in de rede om de vordering te verlagen met drie maandnormen.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Artikel 31, eerste lid, van de WWB bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover een betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de WWB worden giften niet tot de middelen gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.

4.2.

In geschil is de vraag of het college terecht het gehele bedrag dat appellant heeft ontvangen heeft aangemerkt als giften die uit een oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord zijn. Ter zitting heeft het college desgevraagd meegedeeld dat het college geen beleid heeft ontwikkeld hieromtrent en dat het college in individuele gevallen bekijkt wanneer en tot welk bedrag een gift niet als middel in de zin van artikel 31, eerste lid, van de WWB in aanmerking wordt genomen.

4.3.

Uit de stukken blijkt appellant in de periode van 2009 tot en met 2011 een bedrag van

€ 9.750,- heeft ontvangen. Gelet op de omvang en de regelmaat van die giften kon het college, mede in aanmerking genomen de hoogte van de bijstandsnorm enerzijds en de hoogte van de ontvangen bedragen anderzijds, tot het oordeel komen dat de giften uit een oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord zijn. Het betreft hier, zo heeft appellant zelf ook verklaard, structurele bijdragen ter voorziening in de kosten van levensonderhoud. Daarom behoren die bedragen bij de vaststelling van het recht op bijstand als middelen in aanmerking te worden genomen. Voor de door appellant bepleite matiging van de terugvordering is dan ook geen grond.

4.4.

Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014.

(getekend) Y.J. Klik

(getekend) C.E.M. van Paddenburgh