Home

Centrale Raad van Beroep, 23-09-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3239, 13-318 WWB

Centrale Raad van Beroep, 23-09-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3239, 13-318 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 september 2014
Datum publicatie
9 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:3239
Zaaknummer
13-318 WWB

Inhoudsindicatie

Opschorting (1) en intrekking (2) bijstand. 1) Appellant heeft niet alle door het college gevraagde gegevens en informatie verstrekt. De informatie over de letselschade is van belang voor de verlening van bijstand. 2) Appellant heeft niet volledig de door het college bij het opschortingsbesluit verlangde informatie binnen de daartoe gestelde hersteltermijn verstrekt, hoewel het college appellant er in dat besluit uitdrukkelijk op heeft gewezen dat dit verzuim zal kunnen leiden tot intrekking van de bijstand. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet volledig overleggen van de gevraagde gegevens hem niet kan worden verweten.

Uitspraak

13/318 WWB, 13/319 WWB

Datum uitspraak: 23 september 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van

6 december 2012, 11/2014 en 11/2023 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. De zaken zijn gevoegd behandeld met 13/334 WWB en 14/2925 WWB. Voor appellant is verschenen mr. Mes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.R. Ooievaar. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.

1.2.

Bij een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand is uit bankafschriften gebleken dat de uitgaven van appellant per maand hoger zijn dan zijn inkomsten en dat er weinig tot geen opnames voor levensonderhoud zijn. Het college heeft appellant in verband hiermee bij brief van 9 maart 2011 uitgenodigd voor een gesprek op

29 maart 2011 en hem verzocht tijdens het gesprek de volgende gegevens te overleggen:

alle bewijsstukken ten aanzien van de letselschadezaak ter zake waarvan appellant op

4 augustus 2010 een voorschotbetaling heeft gekregen. Ook dient appellant aan te geven hoeveel geld hij nog meer zal ontvangen en, indien het restantbedrag is uitbetaald, dient appellant daarvan een bewijsstuk mee te nemen.

1.3.

Tijdens het gesprek op 29 maart 2011 heeft appellant onder meer verklaard dat hij maandelijks geld leent van kennissen en familie. In aansluiting op het gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden om te controleren of appellant een overzicht van de leningen heeft, zoals appellant tijdens het gesprek heeft verklaard. Bij het huisbezoek heeft appellant een post-itblaadje overgelegd met daarop enkele namen en bedragen.

1.4.

Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college het recht op bijstand per 29 maart 2011 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB opgeschort, omdat appellant tijdens het gesprek op 29 maart 2011 niet de volledige informatie over de letselschadezaak had ingeleverd en omdat appellant tijdens het gesprek op 29 maart 2011 heeft verklaard per maand geld tekort te komen en dat te lenen. Tijdens het gesprek op 29 maart 2011 en het daarop gevolgde huisbezoek heeft appellant echter niet kunnen aantonen waar dit geld vandaan komt. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en hem de gelegenheid geboden om voor 7 april 2011 - voor zover nog van belang - controleerbare en verifieerbare bewijsstukken over de hoogte van de maandelijkse bedragen die appellant van particulieren, vrienden en familie leent, over te leggen.

1.5.

Bij besluit van 21 april 2011 heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB per 29 maart 2011 beëindigd (lees: ingetrokken). Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant heeft verzuimd binnen de aangeboden hersteltermijn de gevraagde gegevens te overleggen.

1.6.

Bij afzonderlijke besluiten van 21 juni 2011 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 30 maart 2011 en van 21 april 2011 ongegrond verklaard.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3.

Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft - kort gezegd - aangevoerd dat het college de bijstand ten onrechte heeft opgeschort en ingetrokken, aangezien hij niet in staat was de gevraagde gegevens over te leggen. Appellant stelt dat hij tijdens het gesprek op 29 maart 2011 heeft aangegeven dat hij niet meer gegevens in zijn bezit had dan het bij het huisbezoek getoonde memo-blaadje met aantekeningen en dat hij daarom niet aan het verzoek van het college om concrete informatie over de leningen te verstrekken kon voldoen.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Opschorting

4.1.2. Appellant heeft op 29 maart 2011 een brief van Effort & Support van 24 februari 2011 over de letselschade overgelegd. Uit deze brief blijkt niet waardoor het letsel is ontstaan en welke kosten zijn vergoed of nog zullen worden vergoed. Appellant heeft dan ook niet alle door het college bij de brief van 9 maart 2011 gevraagde gegevens en informatie verstrekt. De informatie over de letselschade is van belang voor de verlening van bijstand. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat het niet aan appellant is om te beoordelen welke documenten over de letselschade voor het college relevant zijn. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem van het niet volledig inleveren geen verwijt kan worden gemaakt. In het bijzonder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was alle gevraagde gegevens over de letselschade over te leggen. Dit betekent dat het college op grond van artikel 54, eerste lid, van de WWB bevoegd was tot opschorting van het recht op bijstand vanaf 29 maart 2011, zijnde de dag waarop appellant niet volledig gevolg heeft gegeven aan het verzoek van het college tot het overleggen van de gevraagde gegevens. Er is geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik van die bevoegdheid heeft kunnen maken.

Intrekking

4.2.1. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van

artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.

4.2.2. Het college heeft bij het opschortingsbesluit van 30 maart 2011, voor zover hier nog van belang, aan appellant een hersteltermijn gegeven om controleerbare en verifieerbare bewijsstukken in te leveren over de hoogte van de maandelijkse bedragen die appellant, zoals hij tijdens het gesprek op 29 maart 2011 heeft verklaard, van anderen leent. Nu op grond van de door appellant overgelegde bankafschriften bij het college terecht het vermoeden was ontstaan dat appellant een onbekende inkomsten bron had, was ook de informatie over de leningen van belang voor de verlening van bijstand.

4.2.3. Vaststaat dat appellant niet volledig de door het college bij het opschortingsbesluit van 30 maart 2011 verlangde informatie binnen de daartoe gestelde hersteltermijn heeft verstrekt, hoewel het college appellant er in dat besluit uitdrukkelijk op heeft gewezen dat dit verzuim zal kunnen leiden tot intrekking van de bijstand. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet volledig overleggen van de gevraagde gegevens hem niet kan worden verweten. Appellant stelt dat hij niet over meer bewijsstukken van de leningen beschikte dan het op

29 maart 2011 overgelegde briefje met namen en bedragen. Dit neemt niet weg dat het college van appellant meer informatie mocht verlangen over de herkomst en de omvang van de geleende bedragen. Appellant had een overzicht kunnen maken van de geleende bedragen met daarbij de namen en telefoonnummers, of adresgegevens, van de personen van wie hij geld heeft geleend, de datum van de lening en gegevens over de eventuele aflossing en de afspraken die over de aflossing zijn gemaakt, zodat het college deze gegevens had kunnen controleren. De beroepsgrond van appellant dat hij niet in staat was om meer informatie over te leggen, slaagt dan ook niet.

4.2.4. Uit 4.2.2 en 4.2.3 volgt dat het college bevoegd was om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van appellant over de periode van 29 maart 2011 tot en met 7 april 2011 in te trekken. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

4.2.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014.

(getekend) Y.J. Klik

(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD