Home

Centrale Raad van Beroep, 05-09-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3041, 13-203 WWAJ

Centrale Raad van Beroep, 05-09-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3041, 13-203 WWAJ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 september 2014
Datum publicatie
18 september 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:3041
Zaaknummer
13-203 WWAJ
Relevante informatie
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2:3

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om arbeidsondersteuning krachtens de Wajong. Niet voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor arbeidsondersteuning. Appellant heeft wachttijd niet volgemaakt en is niet aan te merken als jeugdgehandicapte. Zorgvuldig medisch onderzoek. Geen grond voor twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen.

Uitspraak

13/203 WWAJ

Datum uitspraak: 5 september 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van

4 december 2012, 11/430 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.A.J.M. Niederer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Niederer. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren op [geboortedag] 1985, is vanaf 4 oktober 2004 tot 8 februari 2006 fulltime werkzaam geweest als verkoopmedewerker bij een supermarkt. Nadien heeft hij tot 12 januari 2008 nog arbeid verricht in enkele kortdurende dienstverbanden. Appellant heeft op 15 maart 2010 een aanvraag ingediend om arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege klachten ten gevolge van sinds zijn jeugd bestaande diabetes.

1.2. Naar aanleiding van de aanvraag is onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft in verband met diabetes enkele beperkingen voor appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen. Hij heeft in zijn rapport van 11 juni 2010 geconcludeerd dat deze beperkingen reeds bestonden op de dag waarop appellant 17 jaar werd en ten tijde van het onderzoek nog actueel zijn. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 21 juni 2010 onder meer geconcludeerd dat de wachttijd voor de Wet Wajong niet is volgemaakt. Appellant was met zijn beperkingen op zijn 17e en 18e jaar in staat te werken en meer dan 75% van het maatmaninkomen (het wettelijk minimumloon) te verdienen. Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet Wajong.

1.3. Bij besluit van 2 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juni 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 20 oktober 2010 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 februari 2011.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische grondslag overwogen dat in hetgeen door appellant naar voren is gebracht geen aanknopingspunten te vinden zijn dat het Uwv tot een onjuiste medische beoordeling is gekomen, dan wel dat dit medisch oordeel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Van de zijde van appellant zijn geen objectief medische gegevens aangedragen op grond waarvan de juistheid van de FML in twijfel moet worden getrokken en verdergaande medische beperkingen moeten worden aangenomen. De in beroep overgelegde gegevens met betrekking tot de psychische klachten hebben geen betrekking op de datum in geschil, zijnde

[geboortedag] 2003.

3.1.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat de medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Uit de door hem overgelegde medische gegevens blijkt voldoende dat hij vanaf zijn 17e jaar ruimschoots meer dan 52 weken arbeidsongeschikt moet worden geacht.

3.1.2. Appellant heeft, evenals bij de rechtbank, tevens een beroep gedaan op de zogenoemde Amber-regeling als omschreven in artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong. In dat verband heeft hij erop gewezen dat bij hem vanaf 2007 ook psychische klachten een rol spelen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Vastgesteld is dat appellant vanaf zijn 17e jaar in staat was om gedurende tenminste 52 weken meer dan 75% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Omdat appellant de wachttijd niet heeft volgemaakt, zijn daarom de Amber-bepalingen van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong niet van toepassing.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1. Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.

4.1.2. Artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong bepaalt dat indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, de ingezetene alsnog jonggehandicapte wordt met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.

4.2.1. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat er sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen grond is om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennisgenomen van de in bezwaar verkregen informatie van de huisarts en in zijn rapport van 20 oktober 2010 gemotiveerd te kennen gegeven dat de in de FML in verband met de diabetes opgenomen beperkingen voldoende en adequaat zijn. Bij appellant is Diabetes Mellitus II gediagnosticeerd, een ziektebeeld dat goed behandelbaar is. Uit de informatie van de huisarts en de diëtiste blijkt dat er sprake is van matige therapiecompliance. Met de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen voor deadlines en productiepieken is beoogd om enige stressreductie in de te selecteren arbeid te brengen, mede om dysregulatie van de glucosehuishouding te voorkomen. Met de beperkingen voor werktijden is beoogd om structuur en regelmaat in arbeid te brengen en structureel overwerk te voorkomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts in zijn rapporten van 11 mei 2011 en 27 augustus 2012 inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat ook in de in beroep overgelegde medische gegevens geen argumenten te vinden zijn om met betrekking tot de datum van

[geboortedag] 2003 terug te komen van het eerder ingenomen standpunt. Ook in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, maar zonder ondersteunende medische gegevens is gebleven, heeft de Raad geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat appellant op zijn 17e en 18e jaar meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv met de FML is aangenomen.

4.2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellant geen specifieke gronden geformuleerd. In de arbeidskundige rapporten is voldoende gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen op zijn 17e en 18e jaar geschikt is tot het verrichten van werkzaamheden in de door de arbeidsdeskundige geselecteerde, als passend beschouwde functies. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant met zijn beperkingen op zijn 17e en 18e jaar in staat was meer dan 75% van het voor hem geldende maatmaninkomen te verdienen, zodat de wachttijd niet is vervuld.

4.2.3. De Raad concludeert dat, nu appellant in staat is geweest op zijn 17e en 18e jaar meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, hij niet aangemerkt kan worden als jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3, eerste lid, van de Wet Wajong.

4.3.1. Onder 4.2.2 is vastgesteld dat appellant op zijn 18e jaar de wachttijd niet heeft volgemaakt. Anders dan het Uwv aanvoert, betekent dit niet dat appellant reeds daarom geen aanspraak kan maken op arbeidsondersteuning op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong. Uit de tekst van deze bepaling en de toelichting daarop (Kamerstukken II 2008/09, 32 780, nr. 3, p. 40 en 41) volgt dat de ingezetene die geen jonggehandicapte in de zin van het eerste lid is, alsnog jonggehandicapte wordt wanneer hij binnen vijf jaar alsnog aan de voorwaarden uit het eerste lid gaat voldoen. Deze termijn van vijf jaar gaat lopen op het moment waarop de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, is geëindigd, derhalve op de dag waarop de ingezetene jonggehandicapte zou zijn geworden wanneer hij aan de voorwaarden zou hebben voldaan. Daarbij geldt wel als eis dat het verlies aan arbeidscapaciteit een gevolg is van dezelfde ziekte die al aanwezig was na afloop van de 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b.

4.3.2. Het voorgaande betekent dat, wil appellant een geslaagd beroep (kunnen) doen op artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong, bij hem in de periode van [geboortedag] 2003 tot

[geboortedag] 2008 sprake moet zijn van verlies aan arbeidscapaciteit ten gevolge van dezelfde ziekte die al aanwezig was op [geboortedag] 2003 terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen. De Raad stelt vast dat de beperkingen van appellant op zijn 17e en 18e jaar zoals vastgelegd in de FML voortkomen uit zijn diabetes. Er is in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat appellant in de periode van [geboortedag] 2003 tot [geboortedag] 2008 in verband met zijn diabetes op objectief medische gronden meer of zwaarder beperkt zou zijn dan is vastgelegd in de FML. Met betrekking tot de door appellant aangevoerde psychische klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 7 november 2011 als volgt overwogen: “Subsidiair kan ik aanvullen, dat als er wel een wachttijd vervuld zou zijn op basis van de toen bekende klachten (diabetes mellitus en de gevolgen op basis van de slechte therapiecompliance), dit niet leidt tot een AMBER, aangezien de actuele agressieklachten pas op zijn vroegst sinds september 2005 aanwezig zijn (zie hiervoor de brief van “De Rooyse Wissel” dd 22-9-2011). De actuele klachten en beperkingen zoals in bewuste brief beschreven zijn niet voorkomend uit dezelfde klachten waarmee belanghebbende de wachttijd eventueel vervuld zou hebben.” De Raad onderschrijft de strekking van het betoog van de bezwaarverzekeringsarts. Daargelaten de vraag of de psychische klachten van appellant in de periode van [geboortedag] 2003 tot [geboortedag] 2008 tot meer beperkingen zouden hebben geleid dan met de FML zijn aangenomen, komen deze beperkingen niet voort uit dezelfde ziekte die al aanwezig was op [geboortedag] 2003.

4.3.3. De Raad komt daarom tot de conclusie dat appellant evenmin op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong kan worden aangemerkt als jonggehandicapte.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3.3 volgt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong. Het Uwv heeft het verzoek van appellant terecht afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

5.

Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en

F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2014.

(getekend) R.E. Bakker

(getekend) E. Heemsbergen

TM