Home

Centrale Raad van Beroep, 12-08-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2701, 13-1613 WWB

Centrale Raad van Beroep, 12-08-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2701, 13-1613 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 augustus 2014
Datum publicatie
13 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:2701
Zaaknummer
13-1613 WWB

Inhoudsindicatie

Ontheffing van de verplichting om algemeen geaccepteerd werk in dienstverband te vinden, als werkzoekende ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf en algemeen geaccepteerd aangeboden werk te accepteren , voor zover het werk betreft voor meer dan 6 uur per dag en meer dan 20 uur per week. Voldoende zorgvuldig onderzoek verzekeringsarts.

Uitspraak

13/1613 WWB

Datum uitspraak: 12 augustus 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 februari 2013, 12/2508 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.F. Hof, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 juni 2014. Voor appellante is mr. Hof verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.P. Ebbinge.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontvangt vanaf 24 september 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Voor de periode van 1 december 2010 tot 1 juni 2011 heeft het college appellante wegens psychische en lichamelijke klachten ontheffing verleend van de verplichting om algemeen geaccepteerd werk in dienstverband te vinden, algemeen geaccepteerd aangeboden werk te accepteren, mee te werken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden voor een scholing of opleiding en mee te werken aan activiteiten die haar helpen weer aan het werk te gaan of sociaal actief te worden. Dit besluit is gebaseerd op een advies van 9 november 2010 van de GGD Midden-Nederland. Het college heeft deze ontheffing verlengd voor de periode van 1 juni 2011 tot 1 december 2011.

1.2.

Op 21 november 2011 heeft P.B. Deinum, verzekeringsarts bij Argonaut Advies, (verzekeringsarts) op verzoek van het college een medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid en de arbeidsmogelijkheden van appellante. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport van diezelfde datum heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante, wanneer rekening wordt gehouden met haar beperkingen ten aanzien van het bewegingsapparaat, de longaandoening en haar psychische problematiek, duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en belastbaar is zoals weergegeven in de functiemogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld voor zwaardere fysieke arbeid, het werken in een omgeving met prikkelende gassen en dampen, en voor hectiek, werkdruk en conflicthantering in direct contact en flexibiliteit. De verzekeringsarts acht appellante in staat met inachtneming van de in de FML genoemde beperkingen zes uur per dag werkzaamheden te verrichten tot een maximum van 20 uur per week.

1.3.

Bij besluit van 11 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het college op basis van het uitgebrachte advies appellante met ingang van 1 januari 2012 en vooralsnog voor onbepaalde duur ontheven van de verplichting om algemeen geaccepteerd werk in dienstverband te vinden, als werkzoekende ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf en algemeen geaccepteerd aangeboden werk te accepteren , voor zover het werk betreft voor meer dan 6 uur per dag of (lees: en) meer dan 20 uur per week. Met inachtneming van de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen is appellante gedeeltelijk arbeidsgeschikt.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante betoogt dat het rapport van de bedrijfsarts niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zij stelt dat ten onrechte geen informatie is opgevraagd bij de behandelend reumatoloog. Tevens stelt appellante dat de verzekeringsarts haar arbeidsmogelijkheden heeft overschat. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op haar uitgebreide medische voorgeschiedenis en op diverse medische stukken die zij in beroep bij de rechtbank heeft overgelegd, waaronder een rapport van 30 november 2010 van behandelend reumatoloog G.A. van Albada-Kuipers. De rechtbank heeft onvoldoende acht geslagen op deze medische gegevens, aldus appellante.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB kan het college in individuele gevallen, indien daarvoor dringende redenen zijn, tijdelijk ontheffing verlenen van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB opgenomen verplichtingen.

4.2.

In dit geding moet de vraag worden beantwoord of het college het medisch advies van

21 november 2011 aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.

4.3.

Evenals de rechtbank, en anders dan appellante, beantwoordt de Raad die vraag bevestigend.

4.4.

Naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1015) mag het college op een medisch advies afgaan als het zich ervan heeft vergewist dat het advies zowel naar wijze van totstandkoming als naar inhoud deugdelijk is. Het college heeft aan die voorwaarde voldaan.

4.5.1.

Het door de verzekeringsarts uitgebrachte adviesrapport geeft blijk van een voldoende zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts heeft zijn conclusies gebaseerd op dossierstudie, een huisbezoek, een anamnese, een gericht lichamelijk onderzoek en een oriënterend psychisch onderzoek. De omstandigheid dat appellante het onderzoek als beperkt heeft ervaren brengt op zichzelf niet mee dat dit onvolledig is geweest. De verzekeringsarts heeft voorts de conclusies met betrekking tot de arbeidsbeperkingen inzichtelijk gemaakt. Hij heeft een verbetering vastgesteld van de gezondheid van appellante ten opzichte van de periode waarop het door de GGD op 9 november 2010 uitgebrachte rapport ziet. Anders dan appellante stelt heeft de verzekeringsarts in wat appellante, zonder onderbouwing, naar voren heeft gebracht geen aanleiding hoeven zien om informatie van de behandelend artsen op te vragen. De enkele omstandigheid dat appellante reeds lange tijd met gezondheidsklachten kampt, was hiertoe onvoldoende.

4.5.2.

De in beroep door appellante overgelegde medische gegevens bieden, anders dan appellante betoogt, voorts onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft de diagnose fibromyalgie, volgens appellante een belangrijke oorzaak van de klachten van het bewegingsapparaat, uitdrukkelijk bij zijn oordeelsvorming betrokken. Hij heeft enerzijds geoordeeld dat de hiermee samenhangende klachten appellante in enige mate beperken en anderzijds dat beweging op deze klachten een gunstige invloed zal hebben. Dit oordeel komt overeen met het door appellante overgelegde rapport van 30 november 2010 van de behandelend reumatoloog. De verzekeringsarts heeft diverse beperkingen voor arbeid en een urenbeperking voor appellante vastgesteld. Daartegenover legt de verder niet toegelichte opmerking van haar huisarts in zijn brief van 20 juli 2012 dat appellante naar zijn mening (nog) niet in staat is buitenshuis te werken onvoldoende gewicht in de schaal.

4.6.

Hoewel appellante moet worden toegegeven dat het vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid in de rede had gelegen dat de door appellante in beroep overgelegde medische gegevens in de beroepsfase waren voorgelegd aan de verzekeringsarts of aan een andere arts, acht de Raad deze gang van zaken in dit geval, gelet ook op wat in 4.5.2 is overwogen, niet zodanig onzorgvuldig dat daaraan consequenties moeten worden verbonden voor de aangevallen uitspraak.

4.7.

Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.M. Overbeeke en

F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2014.

(getekend) C. van Viegen

(getekend) B. Rikhof