Home

Centrale Raad van Beroep, 24-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:175, 09-3573 ANW

Centrale Raad van Beroep, 24-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:175, 09-3573 ANW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 januari 2014
Datum publicatie
29 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:175
Zaaknummer
09-3573 ANW

Inhoudsindicatie

Intrekking nabestaandenuitkering: minder dan 45% arbeidsongeschikt. Niet onzorgvuldig medisch onderzoek. Geschiktheid functies.

Uitspraak

09/3573 ANW, 10/1656 ANW, 13/4904 ANW

Datum uitspraak: 24 januari 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 18 mei 2009, 08/592 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats], Frankrijk (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingezonden, waaronder een beslissing op bezwaar van de Svb van 18 februari 2010.

De Svb heeft desgevraagd nadere stukken overgelegd. Appellante heeft daarop gereageerd.

M. de Koning heeft zich als gemachtigde van appellante gesteld.

Partijen hebben nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2011. Appellantes gemachtigde is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. van den Berg, die zich liet bijstaan door drs. G. Duringer, bezwaarverzekeringsarts bij de medisch adviseur van de

Svb, ClientFirst.

Het onderzoek is na de zitting heropend.

Partijen hebben in diverse brieven (desgevraagd) hun standpunt nader toegelicht. Bij zijn laatste brief van 29 augustus 2013 heeft de Svb de Raad een herziene beslissing op bezwaar van diezelfde datum toegezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 22 november 2013. Namens appellante is haar gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door R.W. Nicolaas en J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren op [in] 1966. De Svb heeft haar met ingang van augustus 2000 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Hieraan lag ten grondslag dat uit onderzoek was gebleken dat appellante op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was.

1.2. Appellantes nabestaandenuitkering is nadien gecontinueerd omdat zij bij herbeoordeling op arbeidskundige gronden geheel arbeidsongeschikt werd geacht.

1.3. In maart 2007 heeft de Svb ClientFirst verzocht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te beoordelen. Omdat appellante een aantal keren haar afspraak bij ClientFirst afzegde, heeft de Svb bij besluit van 24 september 2007 de betaling van de nabestaandenuitkering met ingang van oktober 2007 geschorst. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.

1.4. Appellante is op 6 november 2007 onderzocht door een verzekeringsarts van ClientFirst. Deze heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Vervolgens is rapport uitgebracht door een arbeidsdeskundige. Deze heeft een aantal theoretische arbeidsmogelijkheden geselecteerd en op basis daarvan geconcludeerd dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is te achten.

1.5. Bij besluit van 21 december 2007 heeft de Svb appellante medegedeeld dat haar nabestaandenuitkering met ingang van 1 maart 2008 wordt beëindigd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.6. Bij beslissing op bezwaar van 18 januari 2008 (besluit 1) is appellantes bezwaar tegen het schorsingsbesluit van 24 september 2007 en het beëindigingsbesluit van 21 december 2007 ongegrond verklaard. Voorts is besloten de nabestaandenuitkering feitelijk tot maart 2008 uit te betalen.

2.

De rechtbank heeft vastgesteld dat appellantes beroep zich uitsluitend richt tegen de instandlating bij besluit 1 van het intrekkingsbesluit van 21 december 2007. Zij heeft dat beroep gegrond verklaard en besluit 1 in zoverre vernietigd met de opdracht aan de Svb om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat zijn conclusies naar behoren zijn gemotiveerd. De geschiktheid van de geselecteerde functies is naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende gemotiveerd. Met name op de aspecten tillen en vervoer is de rechtbank niet overtuigd van de passendheid van een of meer functies voor appellante.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het onderzoek door de verzekeringsarts onvoldoende is geweest en heeft er in dit verband op gewezen dat het dossier van haar (opvolgende) huisartsen is zoekgeraakt.

3.2.

Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft de Svb nader onderzoek laten verrichten. Op 29 december 2009 is rapport uitgebracht door de arbeidsdeskundige van ClientFirst. Deze komt onverminderd tot de conclusie dat voldoende geselecteerde functies door appellante vervuld kunnen worden en dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Dit nadere rapport heeft de Svb ten grondslag gelegd aan zijn beslissing op bezwaar van

18 februari 2010 (besluit 2), waarbij appellantes bezwaar tegen het besluit van

21 december 2007 wederom ongegrond is verklaard.

3.3.

Naar aanleiding van nieuwe gegevens heeft de Svb op 29 augustus 2013 een herziene beslissing op bezwaar afgegeven (besluit 3). Bij dit besluit wordt aan de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2007 primair ten grondslag gelegd dat appellante op de datum in geding, 1 maart 2008, een gezamenlijke huishouding voerde met de heer[B.], met wie zij in april 2008 is gehuwd. Subsidiair wordt daaraan nog steeds ten grondslag gelegd dat appellante op 1 maart 2008 minder dan 45% arbeidsongeschikt was.

3.4.

Appellantes gemachtigde heeft bezwaar gemaakt tegen het in de beoordeling betrekken van de besluiten 2 en 3. Hij is van oordeel dat appellante een instantie wordt ontnomen.

4.1.

De Raad overweegt het volgende.

4.2.

Met de besluiten 2 en 3 is wijziging gebracht in (de motivering van) besluit 1. Deze besluiten moeten, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling worden betrokken. Dit zijn bepalingen van dwingend recht. De Raad ziet, gelet op het hierna overwogene, geen aanleiding om gebruik te maken van de hem in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet gegeven bevoegdheid de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.

4.3.

Besluit 2 is inmiddels vervangen door besluit 3. Daarmee is besluit 2 komen te vervallen. Er is derhalve geen belang meer bij de beoordeling van dit besluit. Het beroep daartegen moet niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4.

Bij besluit 3 is de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellante met ingang van 1 maart 2008 gehandhaafd, primair op de grond dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met de heer[B.] en subsidiair op de grond dat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt was. De Raad zal in het midden laten wat er zij van de primaire grond, nu het besluit stand kan houden op basis van wat daaraan subsidiair ten grondslag is gelegd.

4.5.

Het onderzoek door de verzekeringsarts van ClientFirst is niet onzorgvuldig. Deze arts nam een uitgebreide anamnese af en deed onderzoek naar de psychische klachten van appellante en naar haar linker schouder. Hij legde de medische beperkingen van appellante vast in een FML. Niet valt in te zien dat de verzekeringsarts appellantes klachten daarbij heeft onderschat. Aanleiding hiervoor is niet te vinden in de door de gemachtigde van appellante ingezonden brief van 30 juni 2009 van de homeopaat/psychotherapeut L.J.N.M.G. Verherstraeten, nu deze zijn mening dat appellante niet geschikt is voor het arbeidsproces, niet met medische gegevens onderbouwt. Evenmin kan een rol spelen dat appellantes medisch dossier uit het verleden niet beschikbaar is. Kennelijk is dit verloren gegaan door gebrekkige overdracht en/of het overlijden van een huisarts. Dit kan noch de Svb, noch ClientFirst worden tegengeworpen.

4.6.

Wat de arbeidskundige kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling betreft is thans voldoende onderbouwd dat appellante de voor haar geselecteerde functies kan vervullen. Het door de rechtbank gesignaleerde gebrek ten aanzien van de onderbouwing van het tillen in een van de functies is thans voldoende geheeld. Ook wat het vervoer betreft is thans voldoende onderbouwd dat appellante, eventueel met een aan te vragen vervoersvoorziening, in staat moet worden geacht de voor haar geschikt geachte functies te bereiken. Daarbij is van belang dat blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige van 29 december 2009 nader overleg met de verzekeringsarts heeft geleerd dat appellante in staat kan worden geacht gebruik te maken van regulier taxivervoer, waarbij het niet noodzakelijk is dat steeds dezelfde taxichauffeur wordt ingezet.

4.7.

Appellante moet in staat worden geacht in de voor haar geschikt bevonden functies een zodanig inkomen te verdienen dat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is.

4.8.

Het onder 4.5 tot en met 4.7 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat besluit 3 op de daarin neergelegde subsidiaire grond stand houdt.

5.

In het verloop van de procedure - appellante heeft eerst in hoger beroep inzage gekregen in alle op zaak betrekking hebbende stukken - ziet de Raad aanleiding om aan appellante een deel van haar proceskosten te laten vergoeden. Deze kosten worden begroot op € 160,- aan reiskosten van haar gemachtigde.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen besluit 2 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen besluit 3 ongegrond;

- bepaalt dat de Svb aan appellante de proceskosten in hoger beroep ten bedrage van € 160,-

vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en

E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.

(getekend) M.M. van der Kade

(getekend) M.P. Ketting