Home

Centrale Raad van Beroep, 22-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:135, 12-855 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 22-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:135, 12-855 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 januari 2014
Datum publicatie
23 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:135
Zaaknummer
12-855 ZVW

Inhoudsindicatie

Vaststelling buitenlandbijdrage ZVW. Verdragsgerechtigde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht danwel gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

Uitspraak

12/855 ZVW

Datum uitspraak: 22 januari 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

23 januari 2012, 11/4258 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats], België (appellant)

College voor zorgverzekeringen (Cvz)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Cvz heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Appellant is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.A. Rood.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant, geboren in 1946, woont in België en ontving in 2008 een

Vut-uitkering van de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg.

1.2.

Cvz heeft appellant op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), die per 1 januari 2006 in werking is getreden, met ingang van 1 maart 2006 aangemerkt als verdragsgerechtigde. Op grond van bijlage VI van de verordening (EEG) nr. 1408/71 heeft appellant recht op zorg in België ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is ingevolge artikel 69 Zvw een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage). Appellant heeft zich met ingang van 1 maart 2006 met een E-121 formulier ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats. Door dit orgaan is bevestigd dat appellant als verdragsgerechtigde in België is ingeschreven.

1.3.

Bij besluit van 26 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van

12 augustus 2011 (bestreden besluit), heeft Cvz de buitenlandbijdrage voor 2008 voorlopig vastgesteld op € 3.552,82.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in 2008 een Vut-uitkering ontving uit Nederland en dat niet gesteld of gebleken is dat appellant in 2008 arbeid heeft verricht in België of recht had op een Belgisch pensioen, zodat hij in België recht had op zorg ten laste van Nederland en hij daarvoor een buitenlandbijdrage verschuldigd is. Dat appellant aan de Christelijke Mutualiteit in België premies heeft betaald maakt dat niet anders. Dat Cvz niet heeft gereageerd op de brief van appellant van 1 augustus 2006 waarin hij te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met de brief van Cvz van 20 juli 2006 waarin appellant onder meer is geïnformeerd over zijn verdragsgerechtigdheid en bijdrageplicht, heeft niet tot gevolg dat hij niet verdragsgerechtigd is. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer LJN BJ6362) is overwogen dat de buitenlandbijdrage geen belasting is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de buitenlandbijdrage die wordt vastgesteld overeenkomstig de berekeningssystematiek van de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geen AWBZ-premie is. De gronden dat appellant door de late vaststelling van de voorlopige jaarafrekening voor 2008 te veel inkomstenbelasting over 2008 heeft betaald en in financiële problemen dreigde te komen, zijn door de rechtbank onder verwijzing naar de dwingendrechtelijke bijdrageverplichting verworpen.

3.

Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht danwel gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

4.

Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.

(getekend) W.H. Bel

(getekend) H.J. Dekker