Home

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2013, BZ2676, 12-2205 AW

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2013, BZ2676, 12-2205 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 februari 2013
Datum publicatie
1 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2676
Zaaknummer
12-2205 AW

Inhoudsindicatie

Strafontslag. Het bezwaar tegen het strafontslag is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De aan appellant op 27 december 2010 uitgereikte brief bevat onmiskenbaar een besluit. Gesteld noch gebleken is dat niet tijdig tegen het besluit van 27 december 2010 bezwaar kon worden gemaakt. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. De brief van 3 januari 2011 is geen besluit. Een herhaald besluit is geen besluit, omdat de publiekrechtelijke rechtshandeling, het rechtsgevolg - ontslag per 1 februari 2011 - al is teweeggebracht door het - niet aangevochten - besluit van 27 december 2010.

Uitspraak

12/2205 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 maart 2012, 11/1969 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

De Minister van Defensie (minister)

Datum uitspraak 28 februari 2013.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Kayed, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord en nog stukken ingezonden.

Met toestemming van beide partijen is behandeling ter zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was als burgerambtenaar werkzaam in de functie van beveiligingsbeambte. Op 27 december 2010 is hem een brief uitgereikt inhoudende dat hij wegens het ontvreemden van een tankpas en het meerdere malen onrechtmatig tanken van brandstof voor zijn privé auto, op grond van artikel 99, lid 1, juncto artikel 100, lid 1, van het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie (BARD), wordt gestraft met ontslag per 1 februari 2011. Voorts is vermeld dat appellant tot zijn ontslagdatum op grond van artikel 109, lid 2 onder b is geschorst. Aan de voet van de brief is vermeld dat appellant daartegen binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit bezwaar kan maken.

1.2. Op 3 januari 2011 heeft appellant op zijn huisadres een brief ontvangen waarin is vermeld dat aan hem “hierbij” ontslag wordt verleend op grond van artikel 100, eerste lid, onder l van het (BARD). Onder deze brief is eveneens vermeld dat appellant daartegen binnen 6 weken bezwaar kan maken.

2. Namens appellant is op 9 februari 2011 bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemde brief. Bij het bestreden besluit van 29 juli 2011 heeft de minister het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant tegen het besluit van 29 juli 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

4. In hoger beroep tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde van appellant allereerst enkele procedurele grieven aangevoerd, die inhouden dat de aangevallen uitspraak op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Inhoudelijk heeft de gemachtigde aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de brief van 3 januari 2011 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de gemachtigde kan de brief van 27 december 2010 geen ontslagbesluit inhouden, omdat de ondertekenaar van dat besluit niet bevoegd was om een ontslagbesluit te nemen. Het ontslagbesluit is pas genomen op 3 januari 2011 en ondertekend door de minister, aldus appellant. In ieder geval is er volgens de gemachtigde sprake van verschoonbare termijnoverschrijding.

5.1. De Raad heeft vastgesteld dat de brief van 12 december 2011 waarin de rechtbank na heropening vragen stelt aan de minister, niet (zichtbaar) is doorgezonden aan de gemachtigde van appellant. Datzelfde geldt voor het antwoord van de minister van 23 december 2011 op die vragen. Evenmin is duidelijk of de fax gedateerd 25 november 2011, met als bijlage het verslag van het horen op 16 november 2010, is doorgezonden aan de gemachtigde van appellant. Naar namens appellant is aangevoerd heeft hij toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen, omdat hij dacht dat er geen nieuwe stukken meer aan het dossier waren toegevoegd. Voorts heeft de Raad geconstateerd dat de rechtbank in de uitspraak heeft gerefereerd aan verklaringen die ter zitting namens de minister zouden zijn gedaan, terwijl volgens het proces-verbaal de minister zich ter zitting niet heeft laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft met een en ander gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van een eerlijk proces. De aangevallen uitspraak kan om die reden niet in stand blijven en dient te worden vernietigd.

5.2. De Raad zal vervolgens doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en allereerst beoordelen of namens appellant tijdig bezwaar is gemaakt tegen het aan hem verleende ontslag.

5.2.1. De Raad beantwoordt die vraag, goeddeels op dezelfde gronden als de rechtbank, ontkennend. De aan appellant op 27 december 2010 uitgereikte brief bevat onmiskenbaar een besluit. Dat blijkt uit zowel het onderwerp: “opleggen disciplinaire straf”, als uit het dictum van die brief (“De minister van Defensie, Besluit….U ….te straffen met ontslag per 01-02-2011”), als uit de vermelding van de bezwaarmogelijkheid. Het besluit is op 27 december 2010 op een van de in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde wijzen bekend gemaakt.

5.2.2. Dat er aan dat besluit (mogelijk) enkele gebreken kleven, bijvoorbeeld dat het niet van een handtekening is voorzien en dat appellant betwijfelt of het ontslagbesluit daadwerkelijk bevoegd door of namens de minister is genomen, betekent naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 10 augustus 2006, LJN AY 6558 en TAR 2006/173 en CRvB 11 november 2004, LJN AR 5663 en TAR 2005/66) niet dat daarmee het besluitkarakter aan de brief is ontvallen en dat het besluit geen rechtsgevolg zou kunnen hebben. De gesignaleerde tekortkomingen kunnen juist in het bezwaarschrift aan de orde worden gesteld.

5.2.3. Uitgaande van het op 27 december 2010 bekendgemaakte ontslagbesluit is het op 9 februari 2011 verzonden bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn ingediend. Gesteld noch gebleken is dat niet tijdig tegen het besluit van 27 december 2010 bezwaar kon worden gemaakt.

5.3. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. De brief van 3 januari 2011 is geen besluit. Een herhaald besluit is geen besluit, omdat de publiekrechtelijke rechtshandeling, het rechtsgevolg - ontslag per 1 februari 2011 - al is teweeggebracht door het - niet aangevochten - besluit van 27 december 2010. De brief van 3 januari 2011 bevat naast een herhaling van de feiten en overwegingen die aanleiding hebben gegeven tot het ontslag, vooral informatie mtrent mogelijke aanspraken van appellant na ontslag. De vermelding onder de brief van 3 januari 2011 dat daartegen binnen 6 weken bezwaar kan worden gemaakt is weliswaar ten onrechte geschied maar, gezien het evidente besluitkarakter van het besluit van 27 december 2010 en het feit dat appellant van juridische bijstand was voorzien, leidt dit niet tot het oordeel dat appellant redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest.

6. Het vorenstaande betekent dat het beroep van appellant tegen het besluit van 29 juli 2011 niet slaagt.

7. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B. Barentsen en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2013.

(getekend) A. Beuker-Tilstra

(getekend) S.K. Dekker

HD