Home

Centrale Raad van Beroep, 26-06-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:737, 11-3293 WIA

Centrale Raad van Beroep, 26-06-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:737, 11-3293 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 juni 2013
Datum publicatie
1 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:737
Zaaknummer
11-3293 WIA

Inhoudsindicatie

Geen recht op WIA-uitkering. Minder dan 25% arbeidsongeschikt. Met nader besluit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak niet tegemoetgekomen. De Raad onderschrijft het oordeel en de overwegingen van de rechtbank over de aan de besluitvorming ten grondslag liggende medische rapporten. Ook de Raad acht deze inzichtelijk en genoegzaam. De Raad onderschrijft eveneens het oordeel van de rechtbank dat de aanpassingsstoornis en persoonlijkheidsstoornis met borderline van appellante niet zijn onderschat. Geen urenbeperking. Geen overschrijding belastbaarheid appellante.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

11/3293 WIA, 11/3783 WIA

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 april 2011, 10/4506 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.](appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013. Namens appellante is verschenen mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als facilitair medewerkster in een parttime dienstverband. Zij heeft zich op 14 april 2008 met psychische klachten ziek gemeld.

1.2. Bij besluit van 27 april 2010 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 11 april 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

1.3. Bij besluit van 3 november 2010 (bestreden besluit 1) zijn de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt ten grondslag het rapport van bezwaarverzekeringsarts J.H.N. Verheijen van 9 september 2010 en de door deze opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 september 2010, na de verschillende gegevens van behandelaren van appellante in de beoordeling te hebben betrokken. Volgens bezwaararbeidsdeskundige S. Breunissen is appellante met haar beperkingen in staat aan haar geduide voorbeeldfuncties te verrichten. In haar rapportage van 1 november 2010 concludeert deze arbeidsdeskundige dat appellante met ingang van 11 april 2010 gelet op hetgeen met de voorbeeldfuncties kan worden verdiend een verlies aan verdienvermogen heeft van ruim 18%.

2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak bestreden besluit 1 vernietigd. De rechtbank heeft overwogen niet te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts verrichte onderzoeken. Gelet op de in beschouwing genomen informatie van appellantes behandelaars kan volgens de rechtbank evenmin worden gezegd dat sprake is geweest van onvolledig of onzorgvuldig onderzoek. Voorts heeft de rechtbank zich verenigd met de in aanmerking genomen beperkingen zoals verwoord in de FML van

10 september 2010 en acht de rechtbank verdergaande beperkingen vanwege de bij appellante gestelde diagnose persoonlijkheidsstoornis met borderline niet vereist. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van appellante geen urenbeperking vereist is, nu de in geding gebrachte rapportage van psycholoog T.J. Van den Heuvel van 22 december 2010 aangeeft dat appellante stap voor stap haar leven moet gaan vullen met onder andere werken.

2.2. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv, na nadere rapportering op 14 juni 2011 door bezwaarverzekeringsarts Verheijen, op 20 juni 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit 2), waarbij het bezwaar opnieuw ongegrond is verklaard.

2.3. Appellante heeft, kennelijk doelend op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, de Raad verzocht het hoger beroep mede gericht te achten tegen bestreden besluit 2. Voorts heeft zij zich, evenals in de bezwarenprocedure, op het standpunt gesteld dat zij ernstiger beperkt is dan door het Uwv en de rechtbank is aangenomen, daarbij opnieuw verwijzend naar het schrijven van psycholoog Van den Heuvel van 22 december 2010. Primair acht appellante zich op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt, omdat toen nog een therapie en resocialisatietraject moesten worden gevolgd. In ieder geval meent appellante dat de beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren groter zijn dan in de FML is weergegeven en op grond daarvan een urenbeperking vereist is. Met betrekking tot de geduide voorbeeldfuncties is appellante van mening dat deze niet binnen haar psychische en fysieke beperkingen passen. Concreet gaat het daarbij om het item handelingstempo in de functies sorteerder en machinaal houtbewerker, en de items persoonlijk risico en tillen in de functie van machinaal houtbewerker. Appellante heeft verzocht de aangevallen uitspraak en bestreden besluit 2 te vernietigen.

3.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1.

De Raad onderschrijft het oordeel en de overwegingen van de rechtbank over de aan de besluitvorming ten grondslag liggende medische rapporten. Ook de Raad acht deze inzichtelijk en genoegzaam. De Raad onderschrijft eveneens het oordeel van de rechtbank dat de aanpassingsstoornis en persoonlijkheidsstoornis met borderline van appellante niet zijn onderschat. Uit de informatie van psychiater S. Went en Gz-psycholoog L. Wittkampf van

17 juni 2009 en 2 augustus 2010 blijkt dat de depressieve klachten in die periode zijn verminderd en dat de borderline persoonlijkheidsproblematiek als hoofdprobleem is geduid, vooral vanwege de wisselende stemmingen en conflicten met anderen. Voorts blijkt uit de rapportage van 9 september 2010 dat bezwaarverzekeringsarts Verheijen met inachtneming van de informatie van de behandelaars met name zowel de depressieve als de persoonlijkheidsaspecten in de beoordeling heeft betrokken en daarbij de individuele variatie in de ernst van de stoornis heeft geduid. Met verwijzing naar hetgeen de rechtbank overweegt is de Raad niet van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts en de rechtbank de uitspraak van de Raad van 22 januari 2010 (LJN BL2013) miskennen. Anders dan in de in die uitspraak aan de orde zijnde situatie is in het onderhavige geval geen deskundige ingeschakeld die heeft geconcludeerd tot meer en andere beperkingen dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangegeven. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding te oordelen dat de vastgestelde beperkingen zijn onderschat en deelt de Raad evenmin de opvatting van appellante dat zij volledig arbeidsongeschikt is.

3.2.

Met betrekking tot de vraag of een urenbeperking had moeten worden aangegeven heeft bezwaarverzekeringsarts Verheijen na vernietiging van bestreden besluit 1 door de rechtbank in zijn rapportage van 14 juni 2011 als nader commentaar op de rapportage van psycholoog Van den Heuvel gesteld: “Het aanwezig zijn in een passende werksituatie is op zichzelf niet beperkt als gevolg van haar stoornis. Daar is op energetische, preventieve of argumenten van beschikbaarheid geen reden voor. In het kader van de WIA kan voor de bedoelde stap voor stap opbouw wel de voorziening “proefplaatsing” worden ingezet.” Dat appellante deze uitleg niet deelt, kan de Raad niet overtuigen van de onjuistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, nu appellante geen andersluidend medisch oordeel of nadere reactie van psycholoog Van den Heuvel heeft ingebracht. Nu evenmin van andere gegevens is gebleken op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat een urenbeperking is aangewezen, is de Raad van oordeel dat thans een genoegzame onderbouwing is gegeven dat een urenbeperking niet vereist is.

3.3.

Gelet op hetgeen onder 3.1 en 3.2 is overwogen, ziet de Raad geen aanleiding een deskundige opdracht te geven om de belastbaarheid van appellante nader te onderzoeken.

3.4.

Naar aanleiding van het standpunt van appellante dat de geduide functies op verschillende items de belastbaarheid van appellante overschrijden wijst de Raad met verweerder naar de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Breunissen van 1 november 2010 die reeds naar aanleiding van hetgeen in bezwaar was aangevoerd uitvoerig de door haar geschikt geachte functies heeft toegelicht, daarvoor tevens nog nader overleg voerend met de bezwaarverzekeringsarts. De Raad ziet geen aanleiding die motivering onjuist of onvoldoende te achten.

3.5.

Het hoger beroep en het beroep tegen bestreden besluit 2 slagen niet. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.

4.

Er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

-

verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013.

(getekend) J.J.T. van den Corput

(getekend) H.J. Dekker

JvC