Home

Centrale Raad van Beroep, 25-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1853, 12-4520 ZW

Centrale Raad van Beroep, 25-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1853, 12-4520 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 september 2013
Datum publicatie
26 september 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1853
Zaaknummer
12-4520 ZW

Inhoudsindicatie

Met ingang van 11 april 2007 is aan betrokkene een uitkering op grond van de ZW toegekend. Appellant heeft die uitkering bij besluit beëindigd met ingang van 26 september 2008, omdat betrokkene met ingang van die datum in staat werd geacht zijn eigen werk weer te verrichten. Betrokkene heeft appellant op 4 juli 2011 verzocht om terug te komen van zijn besluit. Volgens hem zijn er nieuwe feiten die nopen tot een andere beslissing. Appellant heeft het verzoek van betrokkene bij besluit afgewezen op de grond dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn ten aanzien van de claimbehandeling. Aan de orde is de vraag of het rapport van Groenendijk een nieuw feit is in de hiervoor omschreven zin. Appellant heeft in het rapport van Groenendijk geen aanleiding behoeven te zien om terug te komen van zijn rechtens onaantastbaar geworden besluit. Er is evenmin aanleiding voor het oordeel dat appellant niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

Uitspraak

12/4520 ZW

Datum uitspraak: 25 september 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 juli 2012, 12-432 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[Betrokkene] te[woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. J.R. Beukema een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij. Voor betrokkene is mr. Beukema verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is werkzaam geweest als beveiligingsmedewerker. Op 4 februari 2007 is hij in zijn auto aangereden. Betrokkene heeft zich ziekgemeld met whiplashklachten. Met ingang van 11 april 2007 is aan betrokkene een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Appellant heeft die uitkering bij besluit van 18 september 2008 beëindigd met ingang van

26 september 2008, omdat betrokkene met ingang van die datum in staat werd geacht zijn eigen werk weer te verrichten. Dit besluit is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van

16 oktober 2008 en heeft stand gehouden in beroep en hoger beroep.

1.2. Betrokkene heeft appellant op 4 juli 2011 verzocht om terug te komen van zijn besluit van 18 september 2008. Volgens hem zijn er nieuwe feiten, die nopen tot een andere beslissing, te weten een rapport van psychiater J. Groenendijk van 7 april 2011, uitgebracht aan de rechtbank Rotterdam in het kader van de letselschadezaak van betrokkene, en het met ingang van 1 april 2009 in werking getreden Verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash associated disorder I/II (protocol).

1.3. Appellant heeft het verzoek van betrokkene bij besluit van 8 september 2011 afgewezen op de grond dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn ten aanzien van de claimbehandeling van 18 september 2008. Bij beslissing op bezwaar van 16 december 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 september 2011 onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.

2.

De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene in zijn verzoek van 4 juli 2011 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb heeft vermeld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat appellant in het protocol geen aanleiding had behoren te vinden om zijn oorspronkelijke besluit te herzien. De psychiatrische expertise van Groenendijk en het feit dat betrokkene al vanaf 2008 twee jaar bij een psychiater in behandeling is geweest daarentegen, wierpen naar het oordeel van de rechtbank een nieuw licht op de (oudere) stukken in het dossier en hadden moeten leiden tot een grondige toetsing door de bezwaarverzekeringsarts van de stukken in het dossier aan de nieuwe informatie en tot een onderzoek of destijds niets over het hoofd is gezien. De rechtbank oordeelde dat appellant ten onrechte artikel 4:6 van de Awb heeft toegepast.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de conclusie van Groenendijk dat er al vanaf 2007 sprake zou zijn van zulke ernstige klachten als in haar rapport geschetst, geen steun vindt in de in september 2008 beschikbare medische gegevens en rapporten. Het enkele feit dat Groenendijk op een veel later moment een ander oordeel geeft over de psychische situatie van betrokkene in het verleden is volgens appellant geen aanleiding om daarin een nieuw feit te zien dat betrekking heeft op de datum van de hersteldverklaring. Veeleer is, aldus appellant, sprake van een (iets) andere inschatting van de al bekende feiten en omstandigheden. Dat de psychische situatie van betrokkene in de loop van de tijd blijkbaar is gewijzigd betekent naar de mening van appellant niet dat er ten aanzien van de datum in geding nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden.

3.2.

Betrokkene heeft zijn standpunt herhaald, dat de door Groenendijk gestelde diagnose nieuwe informatie betreft waarmee bij de totstandkoming van de besluiten van

18 september 2008 en 16 oktober 2008 geen rekening is gehouden. In dit verband heeft hij aangevoerd dat door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv geen onderzoek is gedaan op het niveau van stoornissen, beperkingen en handicaps. Betrokkene heeft er verder op gewezen dat hij op 30 september 2008 door zijn huisarts is verwezen naar een psychiater en dat uit het rapport van Groenendijk blijkt dat hij in het dagelijks leven marginaal functioneert en in het persoonlijk en sociaal functioneren vergaand beperkt is.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Uit vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 4 december 2003, LJN AN9805) volgt dat de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt moet nemen en zich in beginsel moet beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.

4.2.

Aan de orde is de vraag of het rapport van Groenendijk van 7 april 2011 een nieuw feit is in de hiervoor omschreven zin. Daarvoor is van belang of dat rapport nieuwe medische gegevens bevat over de gezondheidstoestand van appellant op 26 september 2008 die ten tijde van het besluit van 18 september 2008 niet bekend waren, noch konden zijn en die tot een ander oordeel moeten leiden. In dit rapport staat onder meer het volgende:

“Na een auto-ongeval in 2007 heeft betrokkene direct symptomen ontwikkeld die te classificeren zijn als passend bij een pijnstoornis. (…)

Enige maanden na het ongeval en het ontstaan van de pijnklachten, heeft betrokkene symptomen ontwikkeld die nu te classificeren zijn als passend bij een depressieve stoornis en een paniekstoornis met agorafobie. Van een depressie wordt gesproken omdat betrokkene vanaf 2007 kampt met somberheid, agitatie, verminderde hedonie, slaapklachten, gewicht en eetlustverlies, concentratie- en geheugenklachten, piekeren, energieverlies en libidoverlies. Daarnaast is er sprake van een paniekstoornis met agorafobie omdat hij sinds 2007 vrijwel dagelijks last heeft van paniekaanvallen, die hebben geleid tot anticipatieangst en vermijdingsgedrag. (…)

Sinds het ongeluk is betrokkene gaan disfunctioneren, zowel op het werk, in de relatie, in het gezin en in de sociale contacten, maar ik wijt dat aan de gevolgen van het ongeluk, namelijk pijn-, depressieve en angstklachten.”

4.3.

Een bezwaarverzekeringsarts van appellant heeft het rapport van Groenendijk inhoudelijk bezien en geconcludeerd dat daarin geen aanleiding kan worden gevonden om het besluit van 18 september 2008 te herzien. Daarbij is als motivering gegeven dat niet alle symptomen die door Groenendijk zijn genoemd als argument voor het bestaan van een depressieve stoornis in 2007 worden bevestigd door bevindingen uit die periode. Gewezen is op de rapportages van DBC te Badhoevedorp, waar betrokkene in 2007 een trainingsprogramma heeft gevolgd om zijn belastbaarheid te verbeteren en een meer adequate omgang met de pijnklachten te bereiken. Dit standpunt wordt onderschreven. Daarbij wordt er ook nog op gewezen dat betrokkene bij zijn bezoek aan de verzekeringsarts op 18 september 2008 de in het rapport van Groenendijk genoemde depressieve klachten niet heeft genoemd, maar alleen rug-, nek- en hoofdpijnklachten heeft gemeld. De verzekeringsarts heeft op dat moment geen depressieve symptomen waargenomen. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft geen symptomen van depressiviteit waargenomen toen hij betrokkene op 16 oktober 2008 op het spreekuur zag. Gelet hierop heeft appellant in het rapport van Groenendijk geen aanleiding behoeven te zien om terug te komen van zijn rechtens onaantastbaar geworden besluit van

18 september 2008. Er is gelet daarop evenmin aanleiding voor het oordeel dat appellant niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

4.4.

Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en de Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) J.R. Baas

EH