Home

Centrale Raad van Beroep, 20-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1825, 11-6933 WIA

Centrale Raad van Beroep, 20-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1825, 11-6933 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 september 2013
Datum publicatie
25 september 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1825
Zaaknummer
11-6933 WIA

Inhoudsindicatie

Geen WGA-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

11/6933 WIA

Datum uitspraak: 20 september 2013

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van

14 oktober 2011, 11/520 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.A. Misker hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 23 september 2004 uitgevallen voor haar werkzaamheden als oogstmedewerkster tomaten in verband met arm- en handklachten beiderzijds, rechts meer dan links, elleboog- en schouderklachten. Het Uwv heeft aan haar met ingang van

11 januari 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 80 tot 100. Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 1 oktober 2010 geen WGA-uitkering meer krijgt omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv ten grondslag. De beperkingen van appellante ten aanzien van de armen en schouders, zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 maart 2010.

1.2. Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 juli 2010, waarbij in de eerste plaats is gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten (van schouder, nek, armen, polsen, handen en vingers) en de beperkingen die zij daarvan ondervindt. Appellante heeft tweemaal een operatie ondergaan aan haar rechterhand in verband met een carpaal tunnelsyndroom zonder positief resultaat. Voorts heeft appellante geheugen-, concentratie- en vermoeidheidsklachten overgehouden aan de volledige narcose van de tweede operatie. Tevens is geen rekening gehouden met haar psychische klachten. Zij kan de voorgehouden functies niet uitoefenen omdat ze niet meer in staat is fulltime te werken maar ook vanwege de grijp- en knijpkracht die in de functies gevergd wordt en omdat in een snel tempo kleine componenten gepakt en geplaatst dienen te worden.

1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante gezien op de hoorzitting en heeft appellante op de aangegeven klachten, zoals verwoord in bezwaar, nader onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien de fysieke beperkingen aan te scherpen. Wel heeft hij aanvullende beperkingen aangewezen geacht in de rubriek persoonlijk functioneren in verband met haar psychische klachten en heeft hij de FML op

7 december 2010 hierop aangepast. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, in aanvulling op het rapport van 8 juli 2010 van de arbeidsdeskundige met de notities functiebelasting eveneens van 8 juli 2010, toegelicht waarom de functies geschikt zijn voor appellante. Bij besluit van 30 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben appellante onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML nog aangescherpt vanwege beperkingen op psychisch vlak. Voorts waren beide artsen op de hoogte van de schouder-, arm-, elleboog-, pols-, hand- en vingerklachten en hebben zij de informatie daaromtrent meegewogen in hun beoordeling. Aan de in beroep naar voren gebrachte aandoening van PTSS is voldoende tegemoet gekomen met de beperkingen in de FML.

De rechtbank merkt nog op dat de PTSS niet nader onderbouwd is met medisch objectiveerbare gegevens en dat een diagnose op zich nog niets zegt over de belastbaarheid, aangezien die wordt bepaald door de medisch objectief vastgestelde beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek bij een verzekerde. De rechtbank merkt op dat het subjectieve oordeel van appellante dat zij als gevolg van haar klachten niet in staat is arbeid te verrichten, onvoldoende is voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. Tot slot is de rechtbank voldoende overtuigd dat de geduide functies geschikt zijn te achten voor appellante.

3.

In hoger beroep heeft appellante gepersisteerd bij haar standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar schouder-, arm-, hand- en vingerklachten alsmede met haar psychische klachten. De functie van “wikkelaar” overschrijdt haar belastbaarheid omdat in die functie gewerkt moet worden met kleine elementjes wat zij in verband met haar hand- en vingerklachten niet kan doen.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie uit de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat daarvan gemotiveerd en op inzichtelijke wijze is gerapporteerd.

4.2.

De Raad heeft in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om over de medische grondslag van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank gemotiveerd waarom zij de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven. De Raad kan zich met de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank volledig verenigen en maakt die overwegingen en dat oordeel tot de zijne. Daaraan toegevoegd wordt opgemerkt dat blijkens het rapport van 7 december 2010 de bezwaarverzekeringsarts nog nader onderzoek heeft verricht, specifiek gericht op de klachten van appellante. Het onderzoek van het hoofd, de nek, schouders, hand en vingers, gaf geen aanleiding voor nadere aanscherping van de FML. Met betrekking tot de psychische klachten van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts in een FML van 7 december 2010 aanvullende beperkingen aangenomen. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 15 september 2011 nader toegelicht waarom met de FML van 7 december 2010 voldoende tegemoet is gekomen aan de klachten van appellante. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische gegevens of informatie in het geding gebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat zij ten aanzien van haar psychische dan wel lichamelijke klachten op de datum in geding meer beperkt is dan aangenomen door het Uwv.

4.3.

Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat in het rapport van 24 december 2010 van de (bezwaar)arbeidsdeskundige, in aanvulling op de toelichting van de arbeidsdeskundige, alle signaleringen van mogelijke overschrijdingen in de uiteindelijk geduide functies zijn voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering. Daarbij heeft de bezwaararbeidsdeskundige overleg gepleegd met de bezwaarverzekeringsarts of de functies binnen de belastbaarheid van appellante liggen.

4.4.

Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.

5.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2013.

(getekend) M.C. Bruning

(getekend) D.E.P.M. Bary