Home

Centrale Raad van Beroep, 02-11-2012, BY2116, 11-1367 WIA

Centrale Raad van Beroep, 02-11-2012, BY2116, 11-1367 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 november 2012
Datum publicatie
5 november 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BY2116
Zaaknummer
11-1367 WIA
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:51c

Inhoudsindicatie

Toekenning WGA-vervolguitkering berekend naar het minimumloon en een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.

Appellant heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij niet is gehouden aan haar in een tussenuitspraak neergelegd oordeel. De primaire grond van het hoger beroep slaagt. Het staat de rechtbank - behoudens uitzonderlijke gevallen, waarvan hier geen sprake is - niet vrij terug te komen van een door haar in een tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven oordeel. In de medische rapporten is op inzichtelijke wijze verwoord op basis van welke gegevens tot de in die rapporten getrokken conclusie omtrent de belastbaarheid van appellant is gekomen.Uit hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet kunnen afleiden dat de in de medische rapporten op het aspect van samenwerken voor appellant neergelegde beperkingen onvolledig of onjuist zijn.

Uitspraak

11/1367 WIA en 11/1645 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2011, 09/2012 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.]

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. de Miranda, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 25 februari 2011, ingezonden.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Miranda. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 26 maart 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, aan appellant per 1 augustus 2008 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een WGA-vervolguitkering toegekend berekend naar het minimumloon en een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.

1.2. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

2.1. Bij tussenuitspraak van 4 mei 2010, 09/2012, heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het Uwv opgedragen om al dan niet in besluitvorm een nader gemotiveerd standpunt in te nemen op de bezwaren van appellant. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts de door hem in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 28 december 2007 neergelegde beperking op het aspect samenwerken in verregaande mate heeft gerelativeerd door na overleg met de bezwaararbeidsdeskundige het standpunt in te nemen dat functies voor appellant passend zijn indien er in die functies overwegend sprake is van eigen afgebakende deeltaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat nu bij de functieduiding is uitgegaan van een zogenoemde gerelativeerde beperking de geduide functies inconsistent zijn met de FML. De rechtbank heeft het aangewezen geacht dat deze inconsistentie wordt opgeheven door of de FML te wijzigen of de geduide functies aan te passen.

2.2. Bij brief van 1 juli 2010 heeft het Uwv de rechtbank meegedeeld dat geen aanleiding bestaat de FML aan te passen, een relativering van de belastbaarheid niet aan de orde is en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellant.

2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft hiertoe primair overwogen dat de rechtbank niet is gebonden aan een in een tussenuitspraak neergelegd oordeel. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de functie productiemedewerker infuusafdeling niet geschikt is voor appellant. De overige twee door het Uwv aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn wel voor appellant geschikt. Uit deze uitspraak volgt dat het Uwv zal dienen te bezien of de schatting op basis van duiding van een andere functie dan die van productiemedewerker infuusafdeling in stand kan blijven.

3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank, voor zover daarbij het Uwv is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Appellant heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij niet is gehouden aan haar in een tussenuitspraak neergelegd oordeel.

3.2. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij, behoudens de functie productiemedewerker infuusafdeling, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen. Appellant heeft gesteld dat in de functies belastingen voorkomen die zijn mogelijkheden als neergelegd in de FML te boven gaan.

4.1. De primaire grond van het hoger beroep slaagt. Het staat de rechtbank - behoudens uitzonderlijke gevallen, waarvan hier geen sprake is - niet vrij terug te komen van een door haar in een tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven oordeel. De Raad wijst op zijn uitspraak van 9 december 2011, LJN BU7433, en op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2011, LJN BU9475.

De rechtbank had de brief van het Uwv van 1 juli 2010 moeten opvatten als een mededeling van het Uwv dat hij geen gebruik maakt van de mogelijkheid om het in de tussenuitspraak gesignaleerde gebrek te herstellen. De inhoud van de brief van 1 juli 2010, noch de aan die brief ten grondslag liggende rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige laten enige ruimte voor een ander oordeel.

De rechtbank had vervolgens toepassing moeten geven aan artikel 8:51c, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het onderzoek moeten sluiten, het beroep gegrond moeten verklaren en het bestreden besluit moeten vernietigen. De aangevallen uitspraak dient dan ook, voor zover aangevochten, te worden vernietigd.

4.2. Nu het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 25 februari 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen en aan dit besluit mede een FML van 9 februari 2011 en een arbeidskundig onderzoek - waarvan deel heeft uitgemaakt een uitgebreid overleg tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts - ten grondslag is gelegd, ziet de Raad geen aanleiding voor het terugwijzen van de zaak naar de rechtbank, maar zal de Raad het geschil finaal beslechten.

5.1. Uit de aan de, door appellant eveneens bestreden, besluit van 25 februari 2011 ten grondslag liggende rapporten volgt dat appellant in de visie van de bezwaarverzekeringsarts op het aspect samenwerken beperkingen ondervindt gelegen tussen de gradaties beperkt en sterk beperkt. In de medische rapporten is op inzichtelijke wijze verwoord op basis van welke gegevens tot de in die rapporten getrokken conclusie omtrent de belastbaarheid van appellant is gekomen. In de FML is vermeld dat appellant sterk is beperkt. Dit gaat verder dan op grond van de medische rapporten noodzakelijk is. Vervolgens is bezien of de desbetreffende functies gelet op de door de bezwaarverzekeringsarts in meerbedoelde medische rapporten omschreven beperkingen voor appellant geschikt zijn.

5.2. De Raad acht deze werkwijze aanvaardbaar. Uit het medisch rapport volgt de omvang van de voor appellant geldende beperkingen. Voor appellant is dit kenbaar. Indien appellant het met de ernst van die beperkingen niet eens is kan hij de juistheid van deze beperkingen aanvechten. De op vorengeschetste wijze ingevulde FML staat er borg voor dat niet onnodig geschikte functies buiten beeld blijven en dat signalering plaatsvindt van functies die niet zonder meer geschikt zijn. Deze signaleringen hebben tot gevolg dat de geschiktheid van de functie - toegespitst op de beperkingen van appellant - nader dient te worden toegelicht. Voor appellant is dit inzichtelijk. Ook op dit punt kan appellant zijn bezwaren kenbaar maken.

5.3. Uit hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet kunnen afleiden dat de in de medische rapporten op het aspect van samenwerken voor appellant neergelegde beperkingen onvolledig of onjuist zijn. Appellant heeft geen informatie van medische aard overgelegd op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de volledigheid of juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische situatie waarin appellant op de datum in geding verkeerde en de in verband hiermede bestaande beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden. In overeenstemming met de systematiek weergegeven in 5.1 zijn deze beperkingen opgenomen in de FML van

9 februari 2011. Vervolgens zijn de functies die door het daarvoor door het Uwv gebruikte systeem zijn geselecteerd per functie door de bezwaararbeidsdeskundige en bezwaarverzekeringsarts bezien aan de hand van de beperkingen van appellant zoals neergelegd in de medische rapporten vorenbedoeld. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige en bezwaarverzekeringsarts van 16 februari 2011. Uit hetgeen appellant naar voren heeft gebracht in beroep en in hoger beroep heeft de Raad niet kunnen afleiden dat de in het rapport van 16 februari 2011 gegeven toelichting onvolledig, onjuist of anderszins ondeugdelijk zou zijn. Op inzichtelijke wijze is in het rapport van 16 februari 2011 uiteengezet welke in de functies voorkomende werkzaamheden gerelateerd zijn aan het aspect samenwerken, wat de inhoud van die werkzaamheden is en waarom deze werkzaamheden voor appellant, gelet op de voor hem op dit punt geldende beperkingen, geschikt zijn.

5.4. Het beroep tegen het besluit van 25 februari 2011 treft mitsdien geen doel.

6.1. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het verzoek beperkt zich, nu schadevergoeding ten laste van de Staat is gevraagd, tot het rechterlijk aandeel in deze overschrijding.

6.2. Vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 3 september 2008 tot de datum van deze uitspraak zijn 4 jaar en 2 maanden verstreken en is mitsdien sprake van overschrijding van de redelijke termijn vorenbedoeld. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 7 mei 2009 bij de rechtbank tot de datum van deze uitspraak is echter minder dan drieënhalf jaar verstreken, zodat van overschrijding van het rechterlijke aandeel in de procedure geen sprake is. De Raad wijst op zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009). Het verzoek van appellant dient mitsdien te worden afgewezen.

7. De Raad acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 februari 2011 ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af;

- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 874,- te betalen aan de griffier van de Raad;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112,-

vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2012.

(getekend) T. Hoogenboom

(getekend) I.J. Penning

GdJ