Home

Centrale Raad van Beroep, 04-09-2012, BX6677, 10-5696 WWB

Centrale Raad van Beroep, 04-09-2012, BX6677, 10-5696 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 september 2012
Datum publicatie
6 september 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BX6677
Zaaknummer
10-5696 WWB

Inhoudsindicatie

Opschorting en intrekking bijstand. Betrokkene heeft geen gehoor gegeven aan de oproepen van de DWI om te verschijnen teneinde informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. Verwijtbaarheid. Plotseling vertrek naar Egypte. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn echtgenote niet in staat was om tijdig aan appellant kenbaar te maken dat zij en betrokkene tijdelijk elders verbleven. Daarnaast heeft betrokkene geen toereikende voorziening voor zijn post getroffen.

Uitspraak

10/5696 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2010, 10/2254 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)

[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak 4 september 2012.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 11/114 WWB, plaatsgevonden op 24 juli 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.C. van Helvoort. Voor betrokkene is verschenen mr. A.N. Pattynama, advocaat. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene en zijn echtgenote ontvangen vanaf 1 maart 1997 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.

1.2. In het eerste kwartaal van 2010 heeft de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam een periodiek heronderzoek verricht naar het vermogen, de middelen en de woon- en leefsituatie van ontvangers van bijstand. In dit kader is ten aanzien van betrokkene onder meer dossieronderzoek gedaan en de gemeentelijke basisadministratie geraadpleegd. Dit was voor de DWI aanleiding om een bezoek af te leggen op het door betrokkene opgegeven adres, Oeverzeggestraat 134 te Amsterdam (uitkeringsadres) ter controle van het feitelijk woonadres en de woonsituatie van betrokkene. Bij het bezoek aan het uitkeringsadres op 9 maart 2010 om 14.15 uur werd niemand thuis aangetroffen. Direct daarna heeft een handhavingspecialist van de DWI een oproepbrief in de brievenbus gedeponeerd waarin betrokkene is opgeroepen om zich op 10 maart 2010 om 15.00 uur te melden op het kantoor van de DWI. Betrokkene is niet verschenen op deze oproep, waarna appellant bij besluit van 10 maart 2010 het recht op bijstand heeft opgeschort. Dit besluit is op dezelfde dag in de brievenbus van het uitkeringsadres gedeponeerd. In dit besluit is betrokkene opgeroepen om op 12 maart 2010 om 15.30 uur te verschijnen op het kantoor van de DWI. Betrokkene is opnieuw niet verschenen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 12 maart 2010.

1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor appellant aanleiding geweest om bij besluit van 17 maart 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2010 (bestreden besluit), de bijstand in te trekken vanaf de eerste dag waarop het recht op bijstand is opgeschort, te weten 10 maart 2010. De besluitvorming rust op de overweging dat betrokkene niet binnen de daarvoor gestelde termijn de inlichtingen heeft verstrekt die van belang zijn voor de verlening van het recht op bijstand.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat betrokkene zijn recht op bijstand ingevolge de WWB heeft behouden naar de voor hem toepasselijke norm. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat betrokkene, gelet op diens zeer specifieke persoonlijke omstandigheden niet kan worden verweten dat hij de geboden, en achteraf bezien uiterst korte, hersteltermijn ongebruikt heeft laten verstrijken.

3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Voor de in dit geding toepasselijke wetsartikelen uit de WWB wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.

4.2. Vaststaat dat betrokkene geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen van de DWI om op 12 maart 2010 te verschijnen teneinde informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of betrokkene daarvan al dan niet een verwijt kan worden gemaakt.

4.3. Betrokkene en zijn echtgenote verbleven in de periode van 9 maart 2010 tot en met 12 maart 2010 niet op het uitkeringsadres en hebben als gevolg daarvan niet tijdig kennis genomen van de oproepen voor gesprekken op 10 en 12 maart 2010. Gelet op de termijnen van ongeveer 24 uur, respectievelijk 48 uur die de DWI bij deze oproepen heeft gehanteerd, mocht appellant er echter vanuit gaan dat deze uitnodigingen betrokkene en/of zijn echtgenote zo tijdig zouden bereiken dat hij en/of zijn echtgenote aan de uitnodiging gevolg kon geven of tijdig om uitstel kon verzoeken.

4.4. Anders dan de rechtbank, en met appellant, ziet de Raad in de omstandigheid dat de echtgenote van betrokkene begin maart 2010 plotseling naar Egypte is vertrokken, omdat haar zoon, die daar naar school gaat, spoorloos was en dat betrokkene bij familie verbleef, omdat hij wegens lichamelijke beperkingen en psychische problemen niet alleen thuis kan zijn, geen grond voor het oordeel dat betrokkene geen verwijt treft van het niet tijdig kennis nemen van de oproepen. Hierbij weegt zwaar dat de echtgenote van betrokkene van haar vertrek naar Egypte geen melding heeft gemaakt aan appellant, ook niet op een later moment. Ook heeft zij niet aan appellant gemeld dat betrokkene bij familie verbleef. Appellant was er dus niet van op de hoogte dat betrokkene en zijn echtgenote vanaf begin maart 2010 niet op het uitkeringsadres verbleven. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn echtgenote niet in staat was om tijdig aan appellant kenbaar te maken dat zij en betrokkene tijdelijk elders verbleven. Daarnaast heeft betrokkene geen toereikende voorziening voor zijn post getroffen. De stelling dat zijn familie eenmaal per week zijn post ging ophalen, is niet aannemelijk gemaakt. Bovendien blijkt uit de beschikbare gegevens dat betrokkene of zijn familie pas op 18 maart 2010 - ongeveer twee weken na het vertrek van de echtgenote van betrokkene naar Egypte - heeft getracht contact op te nemen met de DWI, zodat moet worden aangenomen dat toen pas voor het eerst de post bestemd voor betrokkene is gelezen.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat het betrokkene kan worden verweten dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de in het opschortingsbesluit neergelegde oproep voor een gesprek op 12 maart 2010. Hieruit vloeit voort dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan, zodat appellant bevoegd was tot intrekking van de bijstand van betrokkene en zijn echtgenote met ingang van 10 maart 2010.

4.6. Uit hetgeen in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 mei 2010 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en W.F. Claessens en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2012.

(getekend) J.F. Bandringa

(getekend) J. de Jong

HD