Home

Centrale Raad van Beroep, 30-05-2012, BW6932, 10-2756 ZW

Centrale Raad van Beroep, 30-05-2012, BW6932, 10-2756 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 mei 2012
Datum publicatie
31 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BW6932
Zaaknummer
10-2756 ZW
Relevante informatie
Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 19

Inhoudsindicatie

Weigering ZW-uitkering. Het is vaste rechtspraak (zie o.m. CRvB 29-09-2010, LJN BN8717) dat bij de beoordeling van de ongeschiktheid tot werken in de zin van artikel 19 ZW, de maatstaf arbeid is de laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid feitelijk verrichte arbeid. Volgens vaste rechtspraak lijdt deze regel uitzondering in het geval een verzekerde, na gedurende de maximum termijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Dan geldt als maatstaf de gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op uitkering ingevolge de Wet WIA, hetgeen betekent dat elk van de functies die in het kader van de Wet WIA voor de betrokken verzekerde geschikt zijn geacht, onder "zijn" arbeid in de zin van artikel 19 ZW wordt verstaan. Is betrokkene daarentegen bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geschikt geacht voor de maatgevende arbeid dan geldt bij een ziekmelding, waaraan niet enige werkhervatting is voorafgegaan, dit werk als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 ZW. Heeft betrokkene na een afschatting - op basis van geschiktheid voor de maatgevende arbeid dan wel voor geselecteerde functies - in enig werk hervat dan geldt in beginsel de hoofdregel dat dit laatst verrichte werk als maatstaf arbeid geldt, behoudens uitzonderingen zoals bijvoorbeeld in het geval betrokkene heeft hervat in werk dat ongeschikt voor hem is. Hieruit volgt dat het Uwv ten onrechte de aan appellant in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functie van inpakker als maatstaf voor de arbeid heeft gehanteerd. Vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit.

Uitspraak

10/2756 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 april 2010, 09/1635 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak 30 mei 2012.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Gurses, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2011. Namens appellant is verschenen mr. M.M. Dezfouli, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

Na heropening van het onderzoek heeft de enkelvoudige kamer de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 18 april 2012.

Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dezfouli. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die in oktober 2004 wegens psychische klachten is uitgevallen voor zijn werk als magazijnmedewerker, is met ingang van 24 oktober 2006 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant werd destijds niet ongeschikt geacht voor de maatgevende functie als magazijnmedewerker en voor passende functies.

1.2. Appellant heeft nadien van 18 december 2006 tot 5 maart 2007 montagewerk verricht bij [werkgever 1], van 16 april 2007 tot 20 juli 2007 als machineoperator gewerkt bij [werkgever 2] en van 5 mei 2008 tot 9 juni 2008 als reachtruckchauffeur bij [werkgever 3].

2. Appellant heeft zich op 27 februari 2009, toen hij een werkloosheidsuitkering ontving, ziek gemeld.

3. Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hem met ingang van 27 februari 2009 geen ziekengeld werd uitgekeerd, omdat hij op en na deze datum niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid.

Bij besluit van 13 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 maart 2009 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant vanaf 27 februari 2009 nog wel beperkingen ondervond, maar dat hij desondanks in staat was om de in het verleden geduide functie van inpakker te verrichten.

4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij beslissende betekenis toegekend aan de door de bezwaarverzekeringsarts uitgebrachte rapporten.

5. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij niet in staat is welke functie dan ook, dus ook die van inpakker, te verrichten

6. De Raad komt tot de volgende boordeling.

6.1. Zoals in vaste rechtspraak van de Raad is vastgelegd (zie onder meer de uitspraak van 29 september 2010, LJN BN 8717) is bij de beoordeling van de ongeschiktheid tot werken in de zin van artikel 19 van de Ziektewet (ZW), de maatstaf arbeid de laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid feitelijk verrichte arbeid. Gelet op de vaste rechtspraak lijdt deze regel uitzondering in het geval een verzekerde, na gedurende de maximum termijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Dan geldt als maatstaf de gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op uitkering ingevolge de Wet WIA, hetgeen betekent dat elk van de functies die in het kader van de Wet WIA voor de betrokken verzekerde geschikt zijn geacht, onder "zijn" arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW wordt verstaan. Is betrokkene daarentegen bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geschikt geacht voor de maatgevende arbeid dan geldt bij een ziekmelding, waaraan niet enige werkhervatting is voorafgegaan, dit werk als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW. Heeft betrokkene na een afschatting - op basis van geschiktheid voor de maatgevende arbeid dan wel voor geselecteerde functies - in enig werk hervat dan geldt in beginsel de hoofdregel dat dit laatst verrichte werk als maatstaf arbeid geldt, behoudens uitzonderingen zoals bijvoorbeeld in het geval betrokkene heeft hervat in werk dat ongeschikt voor hem is. Hieruit volgt dat het Uwv ten onrechte de aan appellant in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functie van inpakker als maatstaf voor de arbeid heeft gehanteerd, zodat het bestreden besluit en daarmee de aangevallen uitspraak niet in stand kunnen blijven.

6.2. Zoals is overwogen onder 1.2 heeft appellant voorafgaand aan de onderhavige ziekmelding laatstelijk gewerkt bij werkgever [werkgever 3]. De aard en zwaarte van dit werk is beschreven in een arbeidskundig rapport van 14 november 2011. Op grond van een op 15 november 2011 uitgebracht rapport van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy is aannemelijk dat dat werk de belastbaarheid van appellant vanaf de aanvang overschreed, zodat dit werk niet als maatstaf voor de arbeid kan worden gehanteerd. Op grond van een nader arbeidskundig rapport van 20 januari 2012 is echter aannemelijk dat appellant in het eerder verrichte werk bij [werkgever 2] naar behoren heeft gefunctioneerd, zodat dit werk zijn belastbaarheid kennelijk niet te boven ging. Het werk als uitzendkracht bij dit bedrijf is ook niet geëindigd omdat appellant het werk niet aankon, maar omdat de opdracht voor dit werk eindigde. De Raad ziet dan ook voldoende grond om dit werk als maatstaf voor de arbeid in de zin van artikel 19 van de Ziektewet aan te merken.

6.3. Uit het verzekeringsgeneeskundig rapport van 31 maart 2009 blijkt dat appellant bij onderzoek destijds een stabiele indruk maakte en dat er geen verandering in de psychische klachten ten opzichte van de beoordeling in het kader van de Wet WIA viel waar te nemen. De bezwaarverzekeringsarts achtte appellant bij onderzoek op 8 mei 2009 in verband met een toen nog niet behandelde stemmingsstoornis beperkt voor een meer dan normaal hoog handelingstempo in arbeid en voor werk met een zelfstandige functie-invulling. Deze arts heeft verder in aanmerking genomen dat appellant met zijn persoonskenmerken lang heeft kunnen functioneren in arbeid.

6.4. Aan het in hoger beroep overgelegde rapport van psycholoog drs. M.C.J. van Rijn van 13 december 2010 komt geen doorslaggevende betekenis toe, nu daaruit niet blijkt dat dit betrekking heeft op de datum in geding. De Raad verwijst in dit verband verder naar het commentaar van bezwaarverzekeringsarts Hovy, vermeld in diens rapport van

30 december 2010.

6.5. De beschikbare arbeidskundige gegevens bevatten geen aanwijzingen dat het werk bij [werkgever 2] veelvuldig gepaard ging met tot stress leidende storingen. Het werk van operator deed kennelijk ook geen grote aanspraak op een zelfstandige invulling van de functie. Dit in aanmerking genomen bestaat er gelet op de beschikbare medische gegevens voldoende grond om het standpunt van bezwaarverzekeringsarts Hovy te onderschrijven, dat appellant op de datum in geding voor het werk bij [werkgever 2] niet ongeschikt was. De Raad ziet dan ook grond om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.

7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1311,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1955,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 mei 2009;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1955,- te betalen door het Uwv;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012.

(get.) Ch. van Voorst

(get.) L. van Eijndthoven

TM