Home

Centrale Raad van Beroep, 16-05-2012, BW6289, 11-5446 WAZ

Centrale Raad van Beroep, 16-05-2012, BW6289, 11-5446 WAZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 mei 2012
Datum publicatie
22 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BW6289
Formele relaties
Zaaknummer
11-5446 WAZ
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:73

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om vergoeding van belastingschade. Uit de feiten kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat tijdens het traject van mediation met de acceptatie door appellant van het aanbod van het Uwv een overeenkomst tot stand is gekomen, waarvan de inhoud vastligt. In het licht van de afspraak over de door het Uwv aan appellant te vergoeden schade kan het losstaan van “fiscale gevolgen”, nog daargelaten dat die gevolgen een positief of negatief effect kunnen hebben, niet worden begrepen dat partijen de mogelijkheid van appellant om aanvullende schadevergoeding te vorderen hebben opengehouden. De brief van het Uwv aan appellant onderbouwt de stelling van appellant niet. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de gehoorde getuigen over de bedoeling van partijen niet hebben verklaard. Niet juist is de veronderstelling van appellant dat zijn belastingschade buiten de mediation moest blijven omdat die schade toen nog niet vaststond.

Uitspraak

11/5446 WAZ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2011, 10/3631 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak 16 mei 2012.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft met een brief van 8 april 2010 aan het Uwv verzocht om hem belastingschade te vergoeden tot een bedrag dat door een door hem ingeschakeld adviesbureau op 24 november 2009 is berekend, te vermeerderen met de kosten van het adviesbureau en wettelijke rente. Bij besluit van 22 april 2010 heeft het Uwv geweigerd om appellant de gestelde schade te vergoeden.

1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 22 april 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juli 2010 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en zijn beslissing gehandhaafd dat appellant geen aanspraak heeft op separate vergoeding van belastingschade, omdat hem al schadevergoeding is betaald en hij het Uwv finale kwijting heeft verleend.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 28 juli 2010 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen. De rechtbank is ervan uitgegaan dat op appellant de bewijslast rust om aan te tonen dat vergoeding van belastingschade buiten beschouwing is gebleven bij de afspraken die appellant en het Uwv hebben gemaakt en die zij ter beëindiging van een traject van mediation hebben neergelegd in een vaststellingsovereenkomst. Met de verklaringen van twee getuigen heeft appellant tegenover de gemotiveerde betwisting door het Uwv niet aannemelijk gemaakt dat partijen de belastingschade buiten de mediation hebben gehouden.

3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn stellingen herhaald die er - samengevat - op neerkomen dat de gemaakte afspraken over het door het Uwv aan schadevergoeding betaalde bedrag er niet aan in de weg staan dat hij aanspraak heeft op vergoeding van de belastingschade die pas kon worden berekend nadat de vaststellingsovereenkomst was gesloten.

3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Uit de gedingstukken is het volgende af te leiden:

- wijzigingen in de betalingen aan appellant van de hem door het Uwv toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) hebben geleid tot verrekeningen met de aan hem toegekende bijstandsuitkering en tot correspondentie tussen appellant, het Uwv en de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI Amsterdam),

-appellant, het Uwv en DWI Amsterdam hebben op 3 oktober 2008 een mediationovereenkomst gesloten met als globale omschrijving van de op te lossen kwestie “vaststelling WAZ-grondslag”;

-met een brief van 8 december 2008 is, overeenkomstig een door partijen in het kader van de mediation gemaakte afspraak, een door Sezo maatschappelijke dienstverlening (Sezo) opgestelde schadeberekening toegezonden aan het Uwv;

-met een brief van 16 december 2008 heeft het Uwv, daarbij refererend aan de op 8 december 2008 toegezonden schadeberekening, aan de toenmalige gemachtigde van appellant het aanbod gedaan aan appellant een bedrag van € 25.000,00 aan schade te vergoeden onder de voorwaarden dat finale kwijting wordt verleend en dat afstand wordt gedaan van het recht om nog overigens schadevergoeding te vorderen;

-de toenmalige gemachtigde van appellant heeft met een brief van 22 december 2008, voor zover hier van belang, aan het Uwv bericht dat appellant “akkoord gaat met het schadebesluit van 16 december jongstleden (€ 25.000,00), met dien verstande dat daarmee alle in de mediationprocedure ter beslechting aangewezen onderwerpen kunnen worden afgedaan, tegen finale kwijting over en weer, zowel door Uwv als door DWI”;

-appellant, het Uwv en DWI Amsterdam hebben het resultaat van hun onderhandelingen neergelegd in een vaststellingsovereenkomst, die door hen op verschillende data in juni 2009 is ondertekend en waarbij zij een einde hebben gemaakt aan het geschil dat zij hebben omschreven met “WAZ Grondslag, nagevolgen en schadevergoeding”;

-in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst zijn de punten opgesomd waarop partijen elkaar zijn tegemoet gekomen en daarbij is onder punt 11 vermeld dat “een bedrag aan schadevergoeding is vastgesteld op of rond 22 december 2008, en door alle partijen akkoord bevonden”;

-in artikel 5, onder a, van de vaststellingsovereenkomst is neergelegd dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben (finale kwijting) met betrekking tot het door hen omschreven geschil als de overeenkomst correct is uitgevoerd.

4.2. Uit deze feiten kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat tijdens het traject van mediation met de acceptatie op 22 december 2008 door appellant van het aanbod van het Uwv een overeenkomst tot stand is gekomen, waarvan de inhoud vastligt in de brieven van het Uwv van 16 december 2008 en van de toenmalige gemachtigde van appellant van

22 december 2008. In de vaststellingsovereenkomst, waarmee de mediation is geëindigd, is naar de “op of rond” 22 december 2008 gemaakte afspraak verwezen. De met het aanbod en de acceptatie tot stand gekomen overeenkomst bracht voor het Uwv de verplichting mee om ten titel van schadevergoeding aan appellant een bedrag te betalen van € 25.000,00 en hield verder in dat appellant na ontvangst van dit bedrag aan schadevergoeding in verband met het geschil, zoals partijen dit in het kader van de mediation omschreven hadden, van het Uwv niets meer te vorderen had in verband met door hem ondervonden schade.

4.3. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn in hoger beroep herhaalde stelling dat uit de woorden “fiscale gevolgen staan hier los van” onder punt 2 van artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst volgt dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over door appellant geleden belastingschade en dat de verleende finale kwijting er dus niet aan in de weg staat dat hij alsnog aanspraak op vergoeding van die schade maakt. In het licht van de onder punt 11 van artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraak over de door het Uwv aan appellant te vergoeden schade kan het losstaan van “fiscale gevolgen”, nog daargelaten dat die gevolgen een positief of negatief effect kunnen hebben, niet worden begrepen dat partijen de mogelijkheid van appellant om aanvullende schadevergoeding te vorderen hebben opengehouden.

4.4. De brief van het Uwv aan appellant van 25 november 2008 onderbouwt de stelling van appellant niet. Met deze brief heeft het Uwv appellant informatie gegeven over het verschil in netto uitkeringen en appellant erop gewezen dat zijn echtgenote bij de belastingsdienst een voorlopige teruggave van de algemene heffingskorting kan vragen. Deze heffingskorting is betrokken in de door Sezo op 8 december 2008 opgestelde schadeberekening op basis waarvan het Uwv het op 16 december 2008 het aan de toenmalige gemachtigde van appellant gepresenteerde voorstel heeft gedaan. Het Uwv heeft, zoals ter zitting nog eens is toegelicht, bij zijn voorstel om appellant een schadevergoeding te betalen van € 25.000,00 alleen het door Sezo berekende bedrag aan gemiste inkomsten van de echtgenote van appellant buiten beschouwing gelaten maar niet het berekende bedrag aan gemiste heffingskorting. Deze toelichting past bij de in de brief van Sezo genoemde bedragen en het aanbod van het Uwv. De brief van 25 november 2008 is dus geen aanwijzing dat met de woorden “fiscale gevolgen staan hier los van” partijen hebben bedoeld bij de vaststellingsovereenkomst geen allesomvattende afspraak over door het Uwv aan appellant te vergoeden schade te maken.

4.5. In de procedure bij de rechtbank is appellant in de gelegenheid gesteld om met verklaringen van getuigen aan te tonen dat partijen bij de vaststellingsovereenkomst, anders dan volgt uit hetgeen zij op schrift hebben gesteld, uitdrukkelijke afspraken hebben gemaakt over “het buiten de mediation houden van de belastingschade”. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de gehoorde getuigen over de bedoeling van partijen niet hebben verklaard. Uit de in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 19 april 2011 neergelegde verklaringen blijkt dat de getuigen geen bemoeienis hebben gehad met het traject van mediation en de in dat verband gemaakte afspraken.

4.6. Niet juist is ten slotte de veronderstelling van appellant dat zijn belastingschade buiten de mediation moest blijven omdat die schade toen nog niet vaststond. Uit de berekening van Sezo van 8 december 2008 blijkt dat de belastingschade kon worden begroot.

4.7. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.

(get.) G.A.J. van den Hurk.

(get.) E. Heemsbergen.

JL