Home

Centrale Raad van Beroep, 25-01-2012, BV2698, 10/974 ZW-T + 10/975 ZW-T + 10/976 ZW-T

Centrale Raad van Beroep, 25-01-2012, BV2698, 10/974 ZW-T + 10/975 ZW-T + 10/976 ZW-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 januari 2012
Datum publicatie
2 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV2698
Zaaknummer
10/974 ZW-T + 10/975 ZW-T + 10/976 ZW-T
Relevante informatie
Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 38b

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Weigering ZW-uitkering omdat de aanvragen te laat zijn ingediend. De vier-dagen-termijn, zoals bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de ZW neemt een aanvang de dag na de datum waarop het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat er aanspraak op ziekengeld bestond. Anders dan het Uwv en de rechtbank hebben geoordeeld heeft appellant tijdig de ziekte-aangiften betrekking hebbende op de ziekmeldingen van werknemer bij het Uwv ingediend. Het Uwv krijgt de opdracht het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Uitspraak

10/974 ZW-T + 10/975 ZW-T + 10/976 ZW-T

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

T U S S E N U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] , gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 december 2009, 08/5677, 08/5696 en 08/5697 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 25 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.L.G.M. van Gemert, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 4 juli 2011 is de Raad meegedeeld dat appellant in staat van faillissement is verklaard met benoeming van mr. T. van der Meeren tot curator.

Op 15 september 2011 heeft mr. M.E.L.U. Janssen, advocaat en kantoorgenoot van mr. Van der Meeren, zich namens de curator als gemachtigde van appellant gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2011. Appellant is verschenen bij mr. Janssen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

II. OVERWEGINGEN

1. [Werknemer] (werknemer), bij appellant in dienst sinds 29 mei 2006, heeft zich per 2 april 2007, 4 juni 2007 en 15 oktober 2007 ziekgemeld. In een rapport van 26 juni 2008, ontvangen door appellant op 27 juni 2008, heeft een arbeidsdeskundige van het bureau voor arbeidsconsultancy ELABO vastgesteld dat eerder genoemde werknemer met betrekking tot deze ziekmeldingen in aanmerking kan komen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Aangegeven is dat appellant een aanvraag voor verrekenen van loonkosten bij het Uwv kan indienen. Appellant heeft op 1 juli 2008 formulieren ‘Ziekte-aangifte’ aan het Uwv verzonden.

2.1. Het Uwv heeft bij twee besluiten van 25 juli 2008 geweigerd om aan werknemer, met betrekking tot zijn ziekmeldingen per 2 april en 4 juni 2007 een uitkering op grond van de ZW toe te kennen. Aan deze besluiten heeft het Uwv het standpunt ten grondslag gelegd dat de ziekte-aangiften te laat door appellant zijn ingediend. Bij een besluit van 18 augustus 2008 heeft het Uwv met betrekking tot de ziekmelding per 15 oktober 2007 aan werknemer ziekengeld toegekend vanaf 2 juli 2008. Wegens te laat indienen van de ziekte-aangifte is het ziekengeld over de periode van 15 oktober 2007 tot 2 juli 2008 geweigerd.

2.2. Het tegen de besluiten van 25 juli 2008 ingestelde bezwaar is bij twee afzonderlijke besluiten op bezwaar van 31 oktober 2008 ongegrond verklaard (bestreden besluit I en II). Beslissend op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2008 heeft het Uwv bij een derde besluit van 31 oktober 2008 (bestreden besluit III) bepaald dat de periode waarover ziekengeld wordt geweigerd loopt van 15 oktober 2007 tot 1 juli 2008.Daaraan heeft het Uwv de volgende overweging ten grondslag gelegd:

“De ziekteaangifte van 1 juli 2008 is door ons op 2 juli 2008 ontvangen. Als de ziekteaangifte schriftelijk plaatsvindt, is de datum verzending bepalend voor het beoordelen van de tijdigheid. Gelet op de datum van ontvangst van uw aangifte, 2 juli 2008, is aannemelijk dat de aangifte op 1 juli 2008 ter post is bezorgd. Op 1 juli 2008 heeft u aan uw verplichting voldaan. Daarom bestaat er vanaf 1 juli 2008 in plaats van 2 juli 2008 recht op ziekengeld”.

3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de vraag of appellant heeft voldaan aan de vier-dagen-termijn als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de ZW ontkennend moet worden beantwoord. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de eerste dag van deze termijn gelegen is op vrijdag 27 juni 2008, de dag waarop appellant het rapport van de arbeidsdeskundige ontving. Hiervan uitgaande eindigt de termijn op maandag 30 juni 2008, om middernacht, zodat de op 2 juli 2008 bij het Uwv ingekomen ziekte-aangiften niet tijdig gedaan zijn. Het beroep van appellant is door de rechtbank ongegrond verklaard.

4.1. In hoger beroep heeft appellant zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van 2 juli 2008 als datum van melding. De verzenddatum van de ziekte-aangiften, zijnde 1 juli 2008, dient als melddatum te gelden. Appellant ziet zich in dit standpunt gesteund door het gegeven dat het Uwv, in een van de bestreden besluiten, heeft aangegeven dat het ziekengeld vanaf 1 juli 2008 betaalbaar gesteld zal worden. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de dag waarop het rapport van de arbeidsdeskundige ontvangen is, 27 juni 2008, niet bij de berekening van de vier-dagen-termijn betrokken dient te worden. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat met de vier-dagen-termijn van artikel 38b Ziektewet, vier werkdagen worden bedoeld. Appellant is dan ook van mening dat de melding tijdig heeft plaatsgevonden en dat het Uwv met terugwerkende kracht ziekengeld moet uitbetalen, te vermeerderen met wettelijke rente en de maximale verhoging op grond van artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2. In het verweerschrift is het Uwv bij zijn standpunt gebleven dat appellant zijn verplichting, zoals neergelegd in artikel 38a, tweede lid, van de ZW heeft overtreden nu de ziekmelding niet op 30 juni 2008 maar op 2 juli 2008 door het Uwv is ontvangen.

5. De Raad oordeelt als volgt.

5.1. Ter zitting van de Raad is door het Uwv het in het verweerschrift ingenomen standpunt, dat in bestreden besluit III abusievelijk 1 juli 2008 als meldingsdatum is aangenomen, verlaten.

5.2. In het onderhavige geschil verschillen partijen vooral van mening over het antwoord op de vraag op welke dag de vier-dagen-termijn, zoals bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de ZW een aanvang neemt.

5.3. Ingevolge dit artikel, voor zover hier relevant, meldt een werkgever zo spoedig mogelijk doch in elk geval niet later dan de vierde dag na het tijdstip waarop het hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de werknemer aanspraak op ziekengeld kan maken op grond van artikel 29a of 29b van de ZW, aan het Uwv de eerste werkdag waarop die werknemer wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

5.4. Gelet op de formulering van het hierboven genoemde artikel en in aansluiting op zijn uitspraak van 1 augustus 2007, LJN BB0887, is de Raad van oordeel dat de termijn van vier dagen ingaat de dag na de datum waarop het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat er aanspraak op ziekengeld bestond. Nu tussen partijen niet in geschil is dat appellant op 27 juni 2008 het rapport van de arbeidsdeskundige heeft ontvangen op basis waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn werknemer aanspraak op ziekengeld kon maken, leidt dit tot het oordeel dat uitgegaan moet worden van 28 juni 2008 als eerste dag van de termijn, zodat de termijn eindigt op 1 juli 2008 om middernacht.

5.5. Gelet op hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen is de Raad anders dan het Uwv en de rechtbank van oordeel dat betrokkene tijdig, te weten binnen de termijn van vier dagen zoals bedoeld in artikel 38b van de ZW, de ziekte-aangiften betrekking hebbende op de ziekmeldingen van werknemer per 2 april 2007, 4 juni 2007 en 15 oktober 2007 bij het Uwv heeft ingediend. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv dient in het nieuw te nemen besluit het in hoger beroep gedane verzoek om toekenning van wettelijke rente mee te nemen.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Rechtdoende:

Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in de besluiten van 31 oktober 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M. Greebe en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) I.J. Penning.

TM