Home

Centrale Raad van Beroep, 24-01-2012, BV2318, 10-3943 WWB

Centrale Raad van Beroep, 24-01-2012, BV2318, 10-3943 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 januari 2012
Datum publicatie
31 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318
Zaaknummer
10-3943 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand. Geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de kosten van inrichting van een woning en de kosten van huisraad niet uit het inkomen op het niveau van de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

Uitspraak

10/3943 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2010, 10/1068 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 24 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Julius, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Julius. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante woont sedert 3 augustus 2006 met haar vier kinderen in een woning aan het [adres 1] te Amsterdam. Appellante ervaart overlast van haar bovenburen en heeft bij de verhuurder van haar woning en die van haar bovenburen ([verhuurder]) diverse malen over overlast geklaagd, voor het eerst op 14 november 2006. [verhuurder] heeft appellante bij brief van 8 oktober 2008 meegedeeld dat ondanks diverse pogingen daartoe de problemen niet zijn opgelost, dat er geen sprake is van een echte overlastsituatie omdat er van andere buren geen klachten zijn, dat de klachten van appellante niet ernstig genoeg zijn om een juridische procedure te starten en dat [verhuurder] geen andere mogelijkheden ziet om in deze kwestie op te treden. Bij brief van 20 augustus 2009 heeft [verhuurder] schriftelijk bevestigd dat op 6 augustus 2009 voor appellante de in november 2009 op te leveren woning aan de [adres 2] te Amsterdam is gereserveerd. Appellante heeft die woning met ingang 24 december 2009 gehuurd en op 14 januari 2010 met haar kinderen betrokken.

1.2. Op 29 december 2009 heeft appellante ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van de nieuwe woning en huisraad ingediend. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij om sociale redenen moet verhuizen, dat haar schulden worden gesaneerd in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen en dat zij in verband daarmee geen spaartegoed heeft en geen lening kan aanvragen. Bij besluit van 11 januari 2010 heeft het College deze aanvraag afgewezen.

1.3. Bij besluit van 18 februari 2010 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 januari 2010 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Het College heeft overwogen dat weliswaar sprake is van een verhuizing op sociale gronden, maar niet van een bijzondere medische of sociale situatie die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakt. De verhuizing was volgens het College voorzienbaar zodat van appellante wordt verwacht dat zij vooraf voor deze kosten reserveert of die kosten achteraf gespreid betaalt. Voorts heeft het College overwogen dat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met de uit schulden voortvloeiende betalingsregelingen niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die verlening van bijstand rechtvaardigt.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van

18 februari 2010 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de verhuizing voor haar niet voorzienbaar was. Er bestond een conflict met de buren dat door [verhuurder] opgelost zou (moeten) worden. Toen in augustus 2009 bleek dat [verhuurder] niets aan de situatie zou kunnen veranderen is haar in diezelfde maand een vervangende woonruimte geboden die zij moest accepteren. Appellante heeft er verder op gewezen dat zij in de schuldsanering zit en met een beperkt inkomen de zorg en opvoeding van haar vier kinderen moet bekostigen. Er was dan ook geen ruimte om voor verhuiskosten te reserveren.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

4.2. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zich voordeden en dat die kosten in het individuele geval van appellante noodzakelijk waren. Tussen partijen is in geschil of tevens is voldaan aan het vereiste dat de betreffende kosten voorvloeien uit bijzondere omstandigheden.

4.3. Naar het oordeel van de Raad behoren de kosten van inrichting van een woning en de kosten van huisraad, indien zij, zoals in het geval van appellante, noodzakelijk zijn, tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen van de betrokkene hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op het niveau van de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

4.4. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Met het College en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie waarin zij verkeerde een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakte. Voordat zij verhuisde, ervoer appellante immers reeds geruime tijd, in elk geval vanaf november 2006, overlast van haar buren. Na kennisneming van de inhoud van de onder 1.1 genoemde brief van 8 oktober 2008 had zij er rekening mee dienen te houden dat zij in verband met de door haar ervaren overlast van de bovenburen zou moeten verhuizen. Gelet daarop had appellante ruimschoots de gelegenheid de financiering van de met de verhuizing samenhangende kosten te regelen. Voorts is de Raad met de rechtbank en het College van oordeel dat ook het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid is die het verlenen van bijzondere bijstand aan appellante rechtvaardigt. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. De omstandigheid dat appellante de zorg en opvoeding van vier kinderen moet bekostigen rechtvaardigt evenmin het verlenen van bijzondere bijstand.

4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak

Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2012.

(get.) J.J.A. Kooijman.

(get.) J. de Jong.

RB