Home

Centrale Raad van Beroep, 23-09-2011, BT2549, 09-5129 ANW

Centrale Raad van Beroep, 23-09-2011, BT2549, 09-5129 ANW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 september 2011
Datum publicatie
26 september 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BT2549
Zaaknummer
09-5129 ANW

Inhoudsindicatie

Afwijzing nabestaandenuitkering. Appellante is niet arbeidsongeschikt in de zin van de ANW. Na herkeuring is vastgesteld dat zij niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt geacht kan worden. Juistheid medische grondslag en geschiktheid functies.

Uitspraak

09/5129 ANW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 juli 2009, 09/284 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellante

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 23 september 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2011. Appellante is in persoon verschenen. De Svb was vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren op 29 maart 1955. In verband met het overlijden van haar echtgenoot op 17 maart 2008 heeft zij bij de Svb een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij arbeidsongeschikt is en geen kinderen heeft die jonger zijn dan 18 jaar.

1.2. Naar aanleiding van de in overweging 1.1 genoemde aanvraag heeft de Svb ClientFirst verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.

1.3. Bij besluit van 12 juni 2008 heeft de Svb de aanvraag van appellante om toekenning van een nabestaandenuitkering afgewezen op de grond dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van deze uitkering.

1.4. Bij brief van 24 juli 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 juni 2008. Daarbij heeft zij aangegeven dat haar gezondheidstoestand het niet toelaat om deel te nemen aan het arbeidsproces.

1.5. Op verzoek van de Svb heeft ClientFirst in augustus 2008 aan de Svb de rapportages toegezonden, op grond waarvan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante heeft plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat de verzekeringsarts L.W. Kiers appellante op 27 mei 2008 heeft gezien en dat zijn onderzoek gericht is geweest op haar psychische belastbaarheid. Kiers heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren en deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige A. van der Ploeg op 30 mei 2008 een gesprek met appellante gevoerd, waarna hij een aantal voor haar passende functies heeft geselecteerd. Op basis van de mediaan van de drie hoogstverlonende functies, afgezet tegen het maatmaninkomen van appellante (het wettelijk minimumloon), komt Van der Ploeg tot een arbeidsongeschiktheidspercentage op de datum in geding, zijnde 17 maart 2008, van minder dan 45%.

1.6. Op 8 oktober 2008 is een hoorzitting gehouden. Hierna heeft de Svb bij ClientFirst een verzoek ingediend om een nieuw onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te verrichten. Uit de stukken blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts M.V. Borkent appellante vervolgens heeft gezien en zijn onderzoekservaringen heeft neergelegd in een rapportage van 10 november 2008. Borkent overweegt dat de klachten van appellante passen bij een aanpassingsstoornis. Hij neemt voorts beperkingen aan ten aanzien van zware fysieke arbeid en ten aanzien van koude wegens het bij haar aanwezige Raynaud-fenomeen. Deze beperkingen zijn weergegeven in een aangepaste FML van 10 november 2008. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige W.Th. Pompe een aantal van de primair geselecteerde functies laten vervallen en de functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), wikkelaar (sbc-code 267050), textielproductenmaker (sbc-code 111160), inpakker (sbc-code 111190) en samensteller kunststofproducten (sbc-code 271130) geduid. Pompe heeft in zijn rapportage van 17 november 2008 toegelicht waarom deze geselecteerde functies als passend voor appellante kunnen worden beschouwd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 45%.

1.7. Bij besluit van 5 december 2008 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond verklaard op de grond dat na herkeuring is vastgesteld dat zij niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt geacht kan worden.

2.1. In beroep heeft appellante aangegeven het niet eens te zijn met het bestreden besluit, aangezien zij behandeld wordt door een homeopatisch arts en een natuurgeneeskundige en thans nog niet in staat is deel te nemen aan het arbeidsproces.

2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante wederom aangevoerd dat zij niet kan werken, aangezien zij daartoe emotioneel gezien niet in staat is.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In geschil is de vraag of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat de Svb met recht heeft geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen.

4.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.

Artikel 11 van de ANW luidt:

“1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.

2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is”.

4.3. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007, LJN BA1702, heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de inmiddels ingetrokken Algemene arbeidsongeschiktheidswet (kortweg: de arbeidsongeschiktheidswetten) en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de jurisprudentie met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. In zijn beleidsregel Arbeidsongeschiktheid, LJN SB1018, heeft de Svb in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad als uitgangspunt geformuleerd dat de autonome vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ANW wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek overeenkomstig de vereisten van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

4.4. Wat betreft de medische grondslag is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat er onvoldoende grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts in acht genomen medische beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de FML van 10 november 2008. De Raad stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank ter zake en voegt hier nog aan toe dat appellante ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voorgenoemde FML vastgestelde functionele mogelijkheden. Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft appellante geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb door middel van de ingebrachte rapportages toereikend heeft gemotiveerd waarom appellante ondanks de vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de door de arbeidskundige Pompe geduide functies.

4.5. De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.

4.6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2011.

(get.) J. Brand.

(get.) D.E.P.M. Bary.