Home

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2011, BR4058, 10/6488 WSF + 10/6489 WSF

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2011, BR4058, 10/6488 WSF + 10/6489 WSF

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 juli 2011
Datum publicatie
4 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BR4058
Zaaknummer
10/6488 WSF + 10/6489 WSF

Inhoudsindicatie

Omzetting toegekende uitwonendenbeurs in een thuiswonendenbeurs. Appellante heeft nagelaten de afwijking tussen het opgegeven woonadres en het adres waarop zij in de GBA ingeschreven staat, binnen de gestelde termijn ongedaan te maken en niet is gebleken dat appellante van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Waarschuwingsbrieven. Appellante heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van een waarschuwingsbrief zowel op het opgegeven adres als op het GBA-adres redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

Uitspraak

10/6488 WSF + 10/6489 WSF

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 oktober 2010, 09/2311 en 09/2853 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).

Datum uitspraak: 29 juli 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

De Minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2011. Voor appellante is verschenen mr. Röschlau en voor de Minister mr. drs. E.H.A. van den Berg.

II. OVERWEGINGEN

1. Per 1 januari 2010 is de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) in rechte opgevolgd door de Minister. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.

2.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) heeft de Minister bij brieven van 9 mei 2009 aan appellante gemeld dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat appellante aan de Minister heeft opgegeven ([adres 1] te [plaatsnaam]) afwijkt van het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven ([adres 2] te [naam gemeente]). Appellante is in deze brieven gewaarschuwd dat de haar toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende vanaf april 2009 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende, indien zij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakt. Als adressering op de brieven zijn achtereenvolgens vermeld de hiervoor genoemde twee adressen.

2.2. De Minister heeft bij besluit van 24 augustus 2009, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 10 juli 2009 waarbij onder toepassing van artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000, de aan appellante toegekende uitwonendenbeurs met ingang van april 2009 is omgezet in een thuiswonendenbeurs. Daartoe is overwogen dat appellante heeft nagelaten de afwijking tussen het aan de Minister opgegeven woonadres en het adres waarop zij in de GBA ingeschreven staat, binnen de gestelde termijn ongedaan te maken en dat niet is gebleken dat appellante van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

2.3. Nadat appellante op 17 juli 2009 de adresafwijking alsnog heeft hersteld is bij besluit van 24 juli 2009 onder toepassing van artikel 1.5, derde lid, van de Wsf 2000 aan appellante per augustus 2009 weer een uitwonendenbeurs toegekend. Het hiertegen door appellante ingediende bezwaar is bij besluit van 12 oktober 2009 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de besluiten van 24 augustus 2009 en 12 oktober 2009 ongegrond verklaard.

4. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van

24 augustus 2009 ongegrond is verklaard. Evenals in beroep wordt aangevoerd dat appellante de waarschuwingsbrieven van 9 mei 2009 niet heeft ontvangen. Appellante betwist dat de kans verwaarloosbaar klein is dat de waarschuwingsbrieven niet zijn verzonden. Het is onmogelijk dat er nimmer een fout optreedt in het computersysteem van de DUO.

5. De Raad overweegt als volgt.

5.1. De Raad stelt vast dat in hoger beroep in geschil is of appellante voorafgaand aan het bij besluit op bezwaar van

24 augustus 2009 gehandhaafde omzettingsbesluit van 10 juli 2009 in de gelegenheid is gesteld de afwijking tussen het aan de Minister opgegeven woonadres en het GBA-adres ongedaan te maken, zoals vereist in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000.

5.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad is voor het op een juiste wijze in de gelegenheid stellen als bedoeld in 5.1, in ieder geval noodzakelijk dat de waarschuwingsbrieven bedoeld in 2.1 zijn verzonden zowel naar het door appellant opgegeven adres als naar het GBA-adres.

5.3. De hoogste bestuursrechters hanteren als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

5.4. In het onderhavige geval zijn de waarschuwingsbrieven van 9 mei 2009, waarin appellante is gewezen op de gebleken adresafwijking, geadresseerd aan het door appellante bij de Minister opgegeven woonadres en het GBA-adres van appellante.

5.5. De Raad heeft meermalen overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2010, LJN BL5253) dat de door de Minister geschetste werkwijze en registratie van de adrescontrole in het computersysteem van de Minister zodanig zijn dat de kans op een fout verwaarloosbaar klein is. Er mag dan ook van uit worden gegaan dat de uitgevoerde controles hebben geleid tot daadwerkelijke verzending van de waarschuwingsbrieven en dat de door de Minister overgelegde schermprinten voldoende bewijs zijn van de feitelijke verzending van die brieven naar de daarin vermelde adressen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ter onderbouwing van de feilbaarheid van het computersysteem van de Minister blijft beperkt tot algemene redeneringen over storingsgevoeligheid en falen van computers, software en printers, zodat de Raad daarin geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de aannemelijkheid van de verzending van beide waarschuwingsbrieven.

5.6. Nu gelet op 5.5 verzending op juiste wijze heeft plaatsgevonden is het aan appellante om het vermoeden dat op zijn minst één van de waarschuwingsbrieven is bezorgd op het daarop vermelde adres te ontzenuwen. Appellante is hier niet in geslaagd.

Appellante heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van een waarschuwingsbrief zowel op het opgegeven adres als op het GBA-adres redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

5.7. Gelet op 5.1 tot en met 5.6 moet het ervoor worden gehouden dat appellante op zijn minst één van de waarschuwingsbrieven heeft ontvangen, zodat zij conform artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 in de gelegenheid is gesteld de adresafwijking te herstellen. De Minister heeft dan ook terecht de uitwonendenbeurs omgezet in een thuiswonendenbeurs.

6. Gelet op het voorgaande faalt het hoger beroep van appellante, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.

7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2011.

(get.) T. Hoogenboom.

(get.) D.E.P.M. Bary.

EK