Home

Centrale Raad van Beroep, 01-06-2011, BQ8276, 10/2121 AW + 10/2122 AW

Centrale Raad van Beroep, 01-06-2011, BQ8276, 10/2121 AW + 10/2122 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 juni 2011
Datum publicatie
21 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8276
Zaaknummer
10/2121 AW + 10/2122 AW

Inhoudsindicatie

Beloningsdifferentiatie. Beoordeling. Geen signalen dat appellant in genoemd tijdvak niet bovenmatig zou hebben gepresteerd dan wel niet zou hebben gefunctioneerd op het niveau waarop hij vóór 1 januari 2005 heeft gefunctioneerd. De Raad komt tot de slotsom dat het college niet heeft aangetoond dat appellant niet zodanig heeft gefunctioneerd dat hem een vervolgstap persoonlijke toelage per 1 januari 2007 kan worden onthouden.

Uitspraak

10/2121 AW en 10/2122 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 3 maart 2010, 09/629 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 09/630 (hierna: aangevallen uitspraak 2),

in de gedingen tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein (hierna: college)

Datum uitspraak: 1 juni 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.

Het college heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2011. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G. Kerkhof, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en G.H.A. van der Vorst, werkzaam bij de gemeente Stein.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant is als [naam functie] in dienst bij de gemeente Stein. Bij besluit van 21 december 2004 is aan hem ingevolge de Nota beloningsbeleid en beloningsdifferentiatie van september 1996 (hierna: Nota) met ingang van 1 januari 2005 een zogenaamde eerste stap persoonlijke toelage van 4% van zijn salaris toegekend.

1.2. Bij brief van 6 maart 2007 heeft appellant verzocht hem per 1 januari 2007 de tweede stap van de persoonlijke toelage van 3% toe te kennen.

1.3. Bij besluit van 3 april 2007 heeft het college dit verzoek afgewezen omdat een voor toekenning van een dergelijke stap hoofdzakelijke beoordeling ontbreekt.

1.4. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 april 2007 is bij besluit van 6 mei 2008 gegrond verklaard. Appellant is meegedeeld dat op korte termijn een beoordeling wordt opgemaakt.

1.5. Bij onherroepelijk geworden uitspraak van 23 december 2008 heeft de rechtbank Maastricht het beroep van appellant tegen het besluit van 6 mei 2008 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Hiertoe is overwogen dat het college bij het besluit van 6 mei 2008 geen eindbeslissing heeft gegeven over het bezwaar tegen het niet toekennen van een vervolgstap.

1.6. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college op 3 juli 2008 een beoordeling over het functioneren van appellant laten opmaken, die betrekking heeft op het tijdvak 1 april 2007 tot 3 juli 2008. Het bezwaar van appellant tegen deze beoordeling is bij besluit van 17 maart 2009 (hierna: bestreden besluit 1) - voor zover hier van belang - ongegrond verklaard. Uiteindelijk zijn zeven gezichtspunten gewaardeerd, zes met de waardering ‘voldeed aan de eisen’ en één met de waardering ‘ging boven de eisen uit’.

1.7. Vervolgens heeft het college bij besluit van - eveneens - 17 maart 2009 (hierna: bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant gegrond verklaard en het besluit van 3 april 2007 is ingetrokken. Het verzoek van appellant van 6 maart 2007 is afgewezen, aangezien appellant, gelet op de beoordeling van 3 juli 2008, niet voldoet aan de eisen om voor toekenning van de tweede stap van de persoonlijke toelage in aanmerking te komen.

2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.

2.1. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 ook het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat, gegeven het rechterlijk oordeel in aangevallen uitspraak 1 over de beoordeling, appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de tweede vervolgstap.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beide gedingen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.

3.1. Ingevolge de Nota kan aan een medewerker die het maximum van de schaal heeft bereikt, op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver, een toelage worden toegekend tot een maximum van 10% van het maximumsalaris in de functieschaal, waarbij het maximum van de naast hogere schaal niet mag worden overschreden. Dit toekenningsbeginsel dient te worden gebaseerd op basis van uitgebrachte personeelsbeoordelingen en verdraagt zich niet met enige vorm van automatisme of uitlooprang. De persoonlijke toelage kan in totaliteit groeien tot 10%, verdeeld over drie stappen van 4%, 3% en 3%. Voor de toekenning van een vaste toelage gelden de volgende criteria:

- de functie moet in beginsel volledig vervuld worden;

- de medewerker moet minimaal twee jaar het maximumsalaris in de functieschaal hebben genoten;

- bij minimaal twee personeelsbeoordelingen met als resultaat ten minste ‘voldeed aan de eisen’ voor alle gezichtspunten en op minimaal vijf van de zeven gezichtspunten bovenmatig presteren, kan de eerste stap persoonlijke toelage worden toegekend;

- indien minimaal twee jaar na toekenning van de eerste stap persoonlijke toelage bij de volgende beoordelingen blijkt dat minimaal hetzelfde resultaat wordt bereikt, kan de tweede stap persoonlijke toelage worden toegekend;

- indien minimaal twee jaar na toekenning van de tweede stap persoonlijke toelage bij de volgende beoordelingen blijkt dat minimaal hetzelfde resultaat wordt bereikt, kan de derde stap persoonlijke toelage worden toegekend.

3.2. De Raad stelt eerst vast dat op 12 oktober 2004 een beoordeling over het functioneren van appellant is vastgesteld, waaruit blijkt dat appellant op minimaal vijf van de zeven gezichtspunten bovenmatig heeft gepresteerd. Deze beoordeling is vervolgens de grondslag geweest voor het besluit van het college om aan appellant met ingang van 1 januari 2005 een eerste stap persoonlijke toelage van 4% toe te kennen.

3.3. De Raad stelt verder vast dat appellant twee jaar na toekenning van de eerste stap heeft verzocht hem met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 de tweede stap van de persoonlijke toelage van 3% toe te kennen. Het college heeft in eerste instantie bij besluit van 3 april 2007 het verzoek van appellant om de tweede stap toe te kennen afgewezen, omdat er op dat moment geen beoordelingen binnen de gemeente werden opgemaakt. Aan appellant is meegedeeld dat met het opmaken van beoordelingen zou worden gewacht totdat het managementteam weer compleet zou zijn. Om eventuele nadelige financiële gevolgen voor appellant uit te sluiten heeft het college bepaald dat bij toekenning van een vervolgstap deze met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 zal worden toegekend. In tweede instantie heeft het college bij bestreden besluit 2 - ter uitvoering van de uitspraak van 23 december 2008 - het verzoek van appellant alsnog afgewezen op grond van de beoordeling van 3 juli 2008. De Raad overweegt dat het college met bestreden besluit 2 op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan die uitspraak, waarin immers is geoordeeld dat het college een beoordeling dient op te maken naar aanleiding van de aanvraag van appellant welke ziet op toekenning van een persoonlijke toelage met als ingangsdatum

1 januari 2007. Naar het oordeel van de Raad betekent dit dat een dergelijke beoordeling betrekking dient te hebben op het functioneren van appellant in het tijdvak van 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 en niet in een tijdvak achteraf.

3.4. De Raad is daarom van oordeel dat de beoordeling van 3 juli 2008 grondslag mist. De rechtbank heeft dit in aangevallen uitspraak 1 niet onderkend. Die uitspraak moet dus worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Omdat het gebrek dat aan dit besluit kleeft, ook kleeft aan de beoordeling van 3 juli 2008 en, zoals ter zitting is gebleken, niet kan worden hersteld, zal de Raad de beoordeling herroepen.

3.5. De Raad overweegt dat, nu het college ten onrechte heeft nagelaten een beoordeling over het tijdvak 1 januari 2005 tot

1 januari 2007 op te laten stellen en zich niet in staat acht dit gebrek te helen, het aan het college is om aan te tonen dat appellant in het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 niet bovenmatig heeft gepresteerd. Onweersproken is dat aan appellant in het genoemde tijdvak is opgedragen extra werkzaamheden te verrichten die mede verband hielden met het betrekken van het nieuwe gemeentehuis. Voor deze extra inzet is appellant bewust beloond. Daarnaast bevinden zich in de gedingstukken geen signalen dat appellant in genoemd tijdvak niet bovenmatig zou hebben gepresteerd dan wel niet zou hebben gefunctioneerd op het niveau waarop hij vóór 1 januari 2005 heeft gefunctioneerd. De Raad komt tot de slotsom dat het college niet heeft aangetoond dat appellant niet zodanig heeft gefunctioneerd dat hem een vervolgstap persoonlijke toelage per 1 januari 2007 kan worden onthouden.

3.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet aangevallen uitspraak 2 worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Zeker nu het college het besluit van 3 april 2007 heeft ingetrokken, acht de Raad het geraden om ter finale beslechting van het geschil tussen partijen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf te voorzien, op een wijze als in rubriek III is opgenomen.

4. In het vorenstaande vindt de Raad verder aanleiding het college op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 69,76 aan reis- en verletkosten, en in hoger beroep tot een bedrag van € 158,32 eveneens aan reis- en verletkosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt aangevallen uitspraak 1;

Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;

Herroept de beoordeling van 3 juli 2008;

Vernietigt aangevallen uitspraak 2;

Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond en vernietigt dit besluit;

Kent appellant ingevolge de Nota beloningsbeleid en beloningsdifferentiatie september 1996 met ingang van 1 januari 2007 de tweede stap persoonlijke toelage van 3% toe;

Veroordeelt het college in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep tot een bedrag van € 228,08;

Bepaalt dat het college aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 748,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en A.J. Schaap en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.

(get.) J.G. Treffers.

(get.) M.R. van der Vos.

HD