Home

Centrale Raad van Beroep, 24-05-2011, BQ7234, 08/5978 WWB

Centrale Raad van Beroep, 24-05-2011, BQ7234, 08/5978 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 mei 2011
Datum publicatie
8 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7234
Zaaknummer
08/5978 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag bijstand. Schending inlichtingenverplichting.

Uitspraak

08/5978 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2008, 08/3032 en 08/2901 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk (hierna: College)

Datum uitspraak: 24 mei 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W.M. Kromme, advocaat te Ridderkerk, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kromme. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. Bardok, werkzaam bij de gemeente Ridderkerk.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante heeft op 28 november 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Daarbij heeft zij vermeld dat zij gezamenlijk woont met vijf andere personen. Mede naar aanleiding daarvan heeft op 14 januari 2008 een gesprek met een medewerker van de gemeente plaatsgevonden. Het verslag van dat gesprek is neergelegd in de rapportage van 14 januari 2008.

1.2. Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het College de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond dat appellante niet heeft kunnen aantonen dat zij haar hoofdverblijf heeft op het door haar opgegeven adres ([adres 1] te [gemeente]) en evenmin heeft kunnen aantonen dat zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Voorts heeft het College het aan appellante verleende voorschot van € 200,-- van haar teruggevorderd.

1.3. Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2008 ongegrond verklaard. Het College heeft daartoe overwogen dat er een redelijke grond was voor een huisbezoek en dat appellante daaraan niet heeft meegewerkt. Nu de gerede twijfel die bestond over de woon- en leefsituatie niet is weggenomen door dat huisbezoek, kan door de schending van de inlichtingenverplichting door appellante niet worden vastgesteld of zij verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 6 juni 2008 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.

Appellante voert aan dat er goede verklaringen zijn voor de omstandigheden die het College deden twijfelen aan de juistheid van de opgave van haar woonadres. Zij kon niet meewerken aan het huisbezoek omdat zij na een eerdere inbraak nog geen sleutel had van de woning.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB.

4.2. Artikel 53a, tweede lid, eerste volzin, van de WWB bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.

4.3. Indien de belanghebbende deze inlichtingen-/medewerkingsverplichting niet of niet in voldoende mate nakomt, en wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan naar vaste rechtspraak de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.

4.4. Eveneens volgens vaste rechtspraak kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat. Van een dergelijke grond is in gevallen als deze sprake indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene omtrent zijn woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen, voor zover deze gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en deze gegevens niet op een voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.

4.5. De Raad is van oordeel dat in dit geval zodanige grond aanwezig is.

4.6. Het College heeft op grond van objectieve bevindingen, die zijn weergegeven in het opgestelde rapport van 14 januari 2008, redelijkerwijs kunnen twijfelen aan de juistheid van hetgeen appellante heeft verklaard omtrent haar woon- en leefsituatie. Uit dat rapport blijkt dat appellante een postadres heeft in [gemeente 2] en dat zij, afgezien van enkele betalingen in [gemeente], voornamelijk betalingen heeft verricht in [gemeente 2] en [gemeente 3]. De Raad kent daarnaast betekenis toe aan de verklaring van appellante dat zij niet over een eigen kamer beschikte, maar op de bank in de huiskamer sliep. Haar persoonlijke spullen, die zich in de kast op de slaapkamer van de hoofdbewoners bevinden, zijn voor appellante niet vrij toegankelijk. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij genoodzaakt was een postadres in [gemeente 2] aan te houden, omdat de hoofdbewoner haar geen toestemming gaf zich in te schrijven op het adres in [gemeente]. Daarnaast zou zij voornamelijk boodschappen buiten [gemeente] hebben gedaan, omdat zij met een vriendin boodschappen ging doen.

4.7. Voorts is de Raad van oordeel dat de verificatie van de woon- en leefsituatie niet op een voor appellante minder belastende manier dan via een huisbezoek kon geschieden. Het College heeft onder de gegeven omstandigheden terecht van appellante verlangd dat zij medewerking zou verlenen aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Alleen een zeer dringende reden die aan onmiddellijke uitvoering van een - onaangekondigd - huisbezoek in de weg staat, kan een rechtvaardigingsgrond zijn voor het niet verlenen van de verlangde medewerking. De Raad is van oordeel dat het feit dat appellante achteraf verklaringen kan geven voor elk van de genoemde feiten en omstandigheden, niet betekent dat het College op dit samenstel van omstandigheden niet redelijkerwijs mocht twijfelen aan de juistheid van de opgave van appellante omtrent haar woonadres. Daarom was er ten tijde van het voorgenomen huisbezoek voor het College een redelijke grond aanwezig voor dat huisbezoek.

4.8. De stelling van appellante dat zij niet over een huissleutel beschikte, omdat de sloten van de woning na een inbraak waren vervangen, maakt dit niet anders. De Raad kan de door appellante gestelde redenen niet aanmerken als een zeer dringende reden zoals hiervoor onder 4.7 bedoeld. De Raad is van oordeel dat het in de risicosfeer van appellante ligt indien een noodzakelijk huisbezoek op het door haar opgegeven woonadres niet mogelijk is. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellante ook niet heeft aangeboden het huisbezoek op een ander tijdstip te laten plaatsvinden.

4.9. De Raad is van oordeel dat, nu appellante geen duidelijkheid over haar woonsituatie ten tijde van haar aanvraag heeft verschaft, zij niet heeft voldaan aan de op haar ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenverplichting. Hierdoor is niet vast te stellen of appellante verkeert in omstandigheden zoals bedoeld in artikel 11 van de WWB. Het College heeft de aanvraag van appellante dan ook terecht afgewezen.

4.10. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aanvallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2011.

(get.) A.B.J. van der Ham.

(get.) R. Scheffer.

HD