Home

Centrale Raad van Beroep, 27-05-2011, BQ6477, 10-419 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 27-05-2011, BQ6477, 10-419 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 mei 2011
Datum publicatie
31 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477
Zaaknummer
10-419 WAJONG

Inhoudsindicatie

Weigering Wajong-uitkering. Zorgvuldige voorbereiding. Geen aanwijzingen dat de psychische problematiek reeds rondom het 17e levensjaar van appellant speelde. De omstandigheid dat de precieze situatie waarin appellant rondom 1978 verkeerde niet kan worden vastgesteld, komt voor risico van appellant.

Uitspraak

10/419 Wajong

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 december 2009, 09/926 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).

Datum uitspraak: 27 mei 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J.J. Smeets, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 22 april 2011, waar partijen niet zijn verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 25 mei 2009, waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.

1.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat aan het besluit van 25 mei 2009 een zorgvuldig onderzoek naar de feiten en medische aspecten ten grondslag heeft gelegen en dat uit de resultaten van dit onderzoek niet volgt dat bij appellant reeds rondom zijn 17e levensjaar sprake was van een beperkte belastbaarheid.In de door appellant in beroep ingebrachte expertise van psychiater J. Huisman, gedateerd 11 november 2009, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant reeds rondom zijn 17e levensjaar relevante beperkingen ondervond.

1.3. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellant er zelf aan heeft bijgedragen dat onduidelijkheid is blijven bestaan omtrent de situatie waarin hij rondom zijn 17e levensjaar verkeerde, nu hij geen gegevens heeft overgelegd omtrent zijn school- en arbeidsverleden.

2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep ongegrond heeft verklaard. Naar zijn opvatting volgt uit de door hem overgelegde expertise van de psychiater Huisman en de informatie verstrekt door zijn moeder, zijn psychiatrisch verpleegkundige J. Sijm en door medisch adviesbureau Triage dat hij reeds voor zijn 17e levensjaar volledig arbeidsongeschikt was. Appellant heeft voorts aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat de arts die het onderzoek heeft verricht geen verzekeringsarts was.

3.1. De Raad overweegt als volgt.

3.2.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2007, LJN BA0905) dient een aanvraag om uitkering in beginsel te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak, waarop de aanspraak betrekking heeft. Gelet op de aanvraag van appellant om toekenning van een Wajong-uitkering vanwege op 19 mei 1978, de dag dat appellant 17 jaar werd, bestaande arbeidsongeschiktheid, moet deze aanvraag - inhoudelijk gezien - worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), zoals die luidden op de datum in geding.

3.2.2. Aangezien het, inhoudelijk gezien, in de AAW en de Wajong om nagenoeg gelijkluidende bepalingen gaat, leest de Raad het besluit van 25 mei 2009 als een weigering een uitkering met toepassing van de inmiddels ingetrokken AAW toe te kennen en de aangevallen uitspraak als een beoordeling van het op deze wijze gelezen besluit.

3.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het besluit van 25 mei 2009 op zorgvuldige wijze is voorbereid. De primaire verzekeringsgeneeskundige rapportage is uitgebracht en ondertekend door een arts en een stafverzekeringsarts. Er is geen aanwijzing dat de stafverzekeringsarts niet daadwerkelijk betrokken is geweest bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.

Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts naar uit zijn rapportage volgt alle - ook door appellant in bezwaar ingebrachte - gegevens in kaart gebracht en besproken.

3.4. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat van de zijde van het Uwv onvoldoende onderzoek is verricht. Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek volgt dat is bezien of informatie voorhanden is over de medische situatie van appellant in zijn jeugd en rondom zijn 17e levensjaar. Deze informatie is naar appellant niet heeft weersproken niet aanwezig.Voorts is bezien of op basis van meer recente gegevens tot de opvatting zou kunnen worden gekomen dat er reeds rondom het 17e levensjaar relevante beperkingen aanwezig waren. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts volgt dat hij op basis van de beschikbare medische informatie weliswaar van opvatting is dat er actueel en in het verleden sprake is van psychische problematiek, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat dit ook reeds rondom het 17e levensjaar van appellant speelde.De Raad ziet met de rechtbank niet in welk onderzoek van de zijde van het Uwv verder verricht had dienen te worden. Terecht heeft de rechtbank erop gewezen dat appellant noch tijdens het medisch onderzoek, noch tijdens de bezwaarschriftenprocedure informatie naar voren heeft gebracht over zijn jeugd en zijn arbeidsverleden, hetgeen onderzoek anders dan door het Uwv verricht niet goed mogelijk maakt.Terecht heeft de rechtbank er in dit verband ook op gewezen dat zeker in een situatie als in geding waarin appellant eerst in 2009 een aanvraag doet om een uitkering per 1979 het aan appellant is informatie te verschaffen omtrent zijn situatie rondom zijn 17e levensjaar. Indien, zoals in dit geval, van de zijde van het Uwv een deugdelijk onderzoek is gedaan komt de omstandigheid dat de precieze situatie waarin appellant rondom 1978 verkeerde niet kan worden vastgesteld, voor risico van appellant.

3.5. De Raad volgt appellant evenmin in zijn standpunt dat uit hetgeen hij naar voren heeft gebracht volgt dat hij rondom zijn 17e levensjaar reeds beperkt was tot het verrichten van arbeid. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat noch uit de expertise van Huisman, noch uit de andere ingebrachte stukken volgt dat appellant rondom zijn 17e levensjaar reeds beperkt was.De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank ter zake heeft overwogen en heeft daaraan niets toe te voegen.

3.6. Het hoger beroep van appellant treft geen doel.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011.

(get.) J. Brand.

(get.) D.E.P.M. Bary.

IvR