Home

Centrale Raad van Beroep, 14-04-2011, BQ2519, 10-2057 WUBO

Centrale Raad van Beroep, 14-04-2011, BQ2519, 10-2057 WUBO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 april 2011
Datum publicatie
26 april 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2519
Zaaknummer
10-2057 WUBO

Inhoudsindicatie

Afwijzing herhaalde aanvraag WUBO-uitkering. De door de appellante in beroep aangevoerde bedenkingen tegen het rapport uit 1996 van de arts Roelofs kunnen niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden. De afwijzing van het onderhavige verzoek om herziening heeft verweerder gebaseerd op een tweetal medische adviezen. Appellante heeft geen medische gegevens in gebracht die op haar situatie een ander licht werpen.

Uitspraak

10/2057 WUBO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),

en

de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)

Datum uitspraak: 14 april 2011

I. PROCESVERLOOP

Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182) voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.

Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 februari 2010, kenmerk BZ 9447, JZ/R70/2010. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door [v. M.], wonende te Huis ter Heide. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante is geboren in 1944 in het voormalige Nederlands-Indië. Een in februari 1992 bij verweerder ingediende aanvraag om toekenning van onder meer, een periodieke uitkering als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo is afgewezen bij besluit van 17 februari 1993. Aanvaard is dat appellante internering heeft ondergaan in kamp Tjandoeran tijdens de Japanse bezetting. Vervolgens is geoordeeld dat er geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk of psychisch letsel als gevolg van die gebeurtenis. Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerder overeenkomstig een medisch advies, welk advies is gebaseerd op een medisch onderzoek van appellante en waarbij de ontvangen informatie van de appellante behandelend psychiater A.C. Blom, is betrokken.

Tegen het besluit van 17 februari 1993 heeft appellante geen bezwaar ingediend is zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.

1.2. In september 1995 is namens appellante bij verweerder nogmaals verzocht om appellante onder meer een periodieke uitkering als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo toe te kennen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 31 mei 1996, op de grond dat er geen aanleiding bestaat het eerder ingenomen standpunt te herzien. Verweerder heeft daartoe overwogen dat appellantes gezondheidsklachten niet aan de oorlogservaringen kunnen worden toegeschreven maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan. Dat standpunt is gebaseerd op een medisch advies, welke advies is gebaseerd op een nader door de geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs bij appellante verricht medisch onderzoek. Daarbij is ook betrokken een - op verzoek van de toenmalige gemachtigde van appellante - door de behandelend psychiater A.C. Blom uitgebracht rapport.

Ook tegen het besluit van 31 mei 1996 heeft appellante geen bezwaar gemaakt zodat dit besluit eveneens in rechte onaantastbaar is geworden.

1.3. Appellante heeft in september 2009 wederom verzocht om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wubo. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 12 november 2009, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond - samengevat - dat er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die aanleiding geven de afwijzende besluiten te herzien. Verweerster heeft, overeenkomstig een tweetal medische adviezen, het standpunt herhaald dat de psychische klachten niet het gevolg zijn van de internering , maar het gevolg zijn van het pathologische opvoedingsgedrag van haar moeder en de traumatische ervaringen in 1958. De lichamelijke klachten zijn evenmin aan het oorlogsgeweld toegeschreven.

1.4. Appellante kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en handhaaft het standpunt dat haar psychische klachten wel in verband staan met haar oorlogservaringen.

2. De Raad overweegt als volgt.

2.1. De onder 1.3 genoemde aanvraag draagt, naar verweerster terecht heeft vastgesteld, het karakter van een verzoek om herziening van eerder genoemde besluiten, waarbij telkenmale het standpunt is ingenomen dat de psychische klachten van appellante niet in verband staan met het op grond van de Wubo aanvaarde oorlogsgeweld.

2.2. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven besluit in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien.

2.3. Gezien het karakter van de in dat artikellid aan verweerder verleende discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of appellante bij haar verzoek om herziening dan wel in bezwaar nieuwe feiten of gegevens heeft aangevoerd die verweerder bij de besluitvorming over de eerdere aanvragen niet bekend waren en waarin verweerder aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.

2.4. De door de appellante in beroep aangevoerde bedenkingen tegen het rapport uit 1996 van de arts Roelofs kunnen niet worden aangemerkt als feiten of omstandigheden als bedoeld onder 2.3. Appellante had haar bedenkingen in een bezwaarprocedure tegen het besluit van 31 mei 1996 naar voren kunnen brengen. In dat besluit heeft zij echter berust.

2.5. De afwijzing van het onderhavige verzoek om herziening heeft verweerder gebaseerd op een tweetal medische adviezen. De adviseurs hebben de aanwezige medische gegevens nog eens beoordeeld en hebben zich verenigd met de eerdere advisering.

Daaruit komt ook naar voren dat de psychiater A.C. Blom in zijn onder 1.2 genoemde rapportage heeft aangegeven dat de psychische klachten van appellante niet het gevolg zijn van de internering op zeer jeugdige leeftijd, maar verband houden met het gedrag van de moeder. Appellante heeft geen medische gegevens in gebracht die op haar situatie een ander licht werpen.

3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit de hier aan de orde zijnde terughoudende toets kan doorstaan en dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.

4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2011.

(get.) A. Beuker-Tilstra.

(get.) B. Bekkers.

HD