Home

Centrale Raad van Beroep, 01-03-2011, BP7074, 08-6856 WWB

Centrale Raad van Beroep, 01-03-2011, BP7074, 08-6856 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 maart 2011
Datum publicatie
9 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BP7074
Zaaknummer
08-6856 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag bijstand op de grond dat appellant heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek op 26 augustus 2008 om 15.00 uur en voor deze weigering geen aantoonbare geldende reden heeft gegeven.

Appellant heeft niet voldaan aan de op hem rustende medewerkingsverplichting door niet mee te werken aan een om uiterlijk 15.30 uur aan te vangen huisbezoek, met als gevolg dat het recht op bijstand van appellant niet was vast te stellen.

Uitspraak

08/6856 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 31 oktober 2008, 08/4307 en 08/4957 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)

Datum uitspraak: 1 maart 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.M. Heltzel, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.C.A.M. van der Meer, advocaat te Tilburg.

Het College heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving sinds 28 maart 2004 ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het College heeft de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2008 beëindigd op de grond dat hij niet woonde op het door hem opgegeven adres. Appellant staat met ingang van 1 juli 2008 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [adres 1] te [gemeente]. Op 16 juli 2008 heeft hij bij het College een aanvraag om bijstand ingediend. Blijkens een rapport van 27 augustus 2008 hebben twee ambtenaren van de gemeente Tilburg tijdens een gesprek op 26 augustus 2008 vragen aan appellant gesteld omtrent onder andere zijn woon- en leefsituatie omdat er twijfels waren of appellant woonde op het adres waar hij staat ingeschreven. Na het stellen van de vragen hebben zij appellant om 14.05 uur medegedeeld dat zij om 15.00 uur een huisbezoek wilden afleggen op het door appellant opgegeven adres en dat zij daar tot uiterlijk 15.30 uur op hem zouden wachten. Appellant heeft vervolgens verklaard dat hij een afspraak met een vriend had, dat hij de afspraak niet zou verzetten, dat hij daarom pas om 16.00 uur thuis was en alleen vanaf dat tijdstip aan een huisbezoek wilde meewerken. Op de vraag of appellant bij zijn vriend iets belangrijks te doen of te bespreken had, heeft hij geantwoord dat hij daarover niet hoefde te vertellen. Appellant heeft geweigerd een zogeheten “Toestemmingsverklaring huisbezoek” te ondertekenen.

1.2. Het College heeft bij besluit van 2 september 2008, voor zover hier van belang, de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond dat appellant heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek op 26 augustus 2008 om 15.00 uur en voor deze weigering geen aantoonbare geldende reden heeft gegeven.

1.3. Bij besluit van 23 oktober 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2008 met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert onder andere aan dat hij wel degelijk bereid was om mee te werken aan een huisbezoek op 26 augustus 2008, maar dat dit huisbezoek even goed om 16.00 uur had kunnen plaatsvinden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

4.2. Artikel 53a, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand.

4.3. Indien de belanghebbende de inlichtingen- of medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan naar vaste rechtspraak de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.

4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat er na afloop van het gesprek op 26 augustus 2008 een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek op het door appellant opgegeven adres. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het College onder de gegeven omstandigheden van appellant heeft kunnen verlangen dat hij medewerking verleende aan een om uiterlijk 15.30 uur aan te vangen huisbezoek.

4.5. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht is de Raad niet gebleken van een reden van zodanig gewicht dat daarvoor het belang van het College, om zo spoedig mogelijk de door appellant

opgegeven woon- en leefsituatie te verifiëren om daarvan een zo betrouwbaar mogelijk beeld te verkrijgen, zou moeten wijken. Hierbij neemt de Raad mede in aanmerking dat appellant tijdens het gesprek op 26 augustus 2008 niet heeft willen aangeven om welke reden hij met zijn vriend had afgesproken en vervolgens vanaf de bezwaarfase wisselende verklaringen heeft gegeven waarom het huisbezoek volgens hem eerst om 16.00 uur kon aanvangen. De in de bezwaarfase gegeven verklaring dat appellant met zijn vriend had afgesproken om geld van hem te lenen is naar het oordeel van de Raad ontoereikend, nu niet is gebleken dat de afspraak niet kon worden verzet tot na het huisbezoek. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij geen beltegoed had om zijn vriend op te bellen overweegt de Raad dat het op de weg van appellant lag om dit tijdens het gesprek op 26 augustus 2008 aan de orde te stellen, zodat op dat moment naar een oplossing had kunnen worden gezocht. Ter zitting van de Raad heeft appellant gesteld dat hij, gelet op de reistijd van een half uur met de bus naar de woning, onvoldoende tijd had om op tijd bij het huisbezoek aanwezig te zijn. De Raad stelt evenwel op grond van het rapport van 27 augustus 2008 vast dat appellant heeft verklaard dat de bus ieder kwartier vertrekt. Gelet op het gesprekseinde om 14.05 uur gaat de Raad er dan ook van uit dat appellant ruim voldoende tijd had om uiterlijk 15.30 uur op het door hem opgegeven adres aanwezig te zijn. Ten aanzien van de stelling van appellant ter zitting van de Raad dat hij geen geld had om een buskaartje te kopen, merkt de Raad op dat het op de weg van appellant lag om ook dit tijdens het gesprek op 26 augustus 2008 aan de orde te stellen.

4.6. Gelet op het voorgaande heeft het College appellant terecht tegengeworpen dat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende medewerkingsverplichting door niet mee te werken aan een om uiterlijk 15.30 uur aan te vangen huisbezoek, met als gevolg dat het recht op bijstand van appellant niet was vast te stellen. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat appellant uitdrukkelijk is gewezen op de gevolgen indien hij niet aan een huisbezoek zou meewerken. Aan het voorgaande doet niet af dat op 24 november 2008 met toestemming van appellant wel een huisbezoek op het door hem opgegeven adres heeft plaatsgevonden en het College aan appellant met ingang van 10 november 2008 bijstand heeft verleend.

4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het College de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2011.

(get.) A.B.J. van der Ham.

(get.) E. Heemsbergen.

RB