Home

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2011, BP6472, 10-2035 WIA

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2011, BP6472, 10-2035 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 februari 2011
Datum publicatie
4 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BP6472
Zaaknummer
10-2035 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering. Er is voldoende rekening gehouden met de angstklachten. Met betrekking tot het verlangen van appellante van een veilige werkplek, wordt in de FML voldoende tegemoetgekomen. Hetgeen appellante ter zitting heeft aangevoerd over de combinatie van haar klachten en het daarmee gepaard gaande verlies aan energie, leidt de Raad niet tot het oordeel dat deswege een urenbeperking is aangewezen. Er is een veelheid van lichamelijke en psychische beperkingen in de FML opgenomen, waarmee volgens de (bezwaar)verzekeringsarts ook aan het verlies aan energie tegemoet wordt gekomen. Geschiktheid functies.

Uitspraak

10/2035 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 februari 2010, 09/4864 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 23 februari 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld. Tevens is een brief van 26 september 2008 ingezonden van de GGZ Midden-Holland, ondertekend door de psychotherapeut P. de Jong.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van 7 juni 2010 van bezwaarverzekeringsarts G.K. Hebly.

Bij faxbericht van 21 januari 2011 heeft appellante gegevens ingezonden van de osteopaat M. de Groot en de psycholoog K.E.A. van Heiningen, waarop het Uwv heeft gereageerd door inzending van een rapport van 25 januari 2011 van bezwaarverzekeringsarts Hebly.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2011. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat appellante haar werk van schoonmaakster/productiemedewerkster op 22 januari 2007 heeft gestaakt wegens psychische klachten, een longaandoening, rugklachten en letsel aan haar linkerenkel. Het Uwv heeft bij besluit van 16 december 2008 vastgesteld dat zij na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 104 weken per 19 januari 2009 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit is bij besluit op bezwaar van 9 juni 2009 (het bestreden besluit) gehandhaafd.

2.1. De rechtbank heeft het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medisch onderzoek niet onzorgvuldig geacht en geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. De stelling van appellante dat in haar geval een medische urenbeperking noodzakelijk is heeft de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft het ook niet noodzakelijk geacht om zich door een onafhankelijk psychiater van verslag en advies te laten dienen.

2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de belasting in de voor appellante geselecteerde functies haar belastbaarheid niet te boven gaat en dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 2 juni 2009 ogenschijnlijke overschrijdingen ervan afdoende heeft toegelicht. Daarop is het beroep ongegrond verklaard.

3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de afwijzing van de gevraagde urenbeperking niet voldoende heeft gemotiveerd, nu aan de overgelegde informatie over appellantes mislukte arbeidservaringen in de sociale werkvoorziening nagenoeg geheel is voorbijgegaan. Voorts is aangevoerd dat onvoldoende waarde is toegekend aan de bevindingen van de GGZ Midden-Holland, als neergelegd in de brief van 26 september 2008. Daaraan valt te ontlenen dat appellante in haar werkomgeving voldoende veiligheid moet kunnen ervaren. Appellante stelt dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) deze beperking onvoldoende is vertaald en dat uit de geselecteerde functies niet blijkt dat met dit aspect rekening is gehouden en dat die vereiste veiligheid voldoende is gewaarborgd.

3.2. Het Uwv heeft zich geschaard achter de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. In zijn rapporten van 7 juni 2010 en 25 januari 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts Hebly gemotiveerd aangegeven dat de van de zijde van appellante ingezonden informatie geen gegevens bevat die niet al bekend waren en waarmee bij de opstelling van de FML geen rekening is gehouden.

3.3. Ter zitting heeft appellante, gelijk in eerste aanleg, het door bezwaarverzekeringsarts Hebly gemaakte onderscheid tussen reële angsten en irreële angsten bestreden. Voorts heeft zij nogmaals doen wijzen op haar mislukte werkervaringen in de sociale werkvoorziening en meent zij dat in de FML zodanige beperkingen moeten worden opgenomen dat haar dezelfde veiligheid wordt geboden als in werk in WSW-verband. Opnieuw heeft zij de noodzaak van een medische urenbeperking beklemtoond. Daarbij heeft zij erop gewezen dat eertijds een urenbeperking is aanvaard en dat ook de gemeente Gouda op advies van de keurend arts een urenbeperking tot een halve werkdag hanteert vanwege een verhoogde rustbehoefte overdag.

4. Het oordeel van de Raad.

4.1. De Raad is, anders dan de rechtbank, er niet van overtuigd kunnen raken dat bij een angststoornis, waarvan blijkens zijn rapportagevan 13 mei 2009 de bezwaarverzekeringsarts Hebly in het geval van appellante uitgaat, het onderscheid tussen reële angsten en irreële angsten betekenis toekomt voor de vaststelling van de belastbaarheid. Nu evenwel de verzekeringsarts R. Lie Pauw Sam, die de FML heeft opgesteld, dit onderscheid bij de angstklachten van appellante niet heeft gemaakt en de bezwaarverzekeringsarts Hebly geen aanleiding zag tot wijziging van deze FML, gaat de Raad ervan uit dat voldoende rekening is gehouden met die angstklachten.

4.2. De Raad volgt de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot het verlangen van appellante van een veilige werkplek, dat daaraan in de FML voldoende wordt tegemoetgekomen door het stellen van beperkingen voor concentratie, verdelen van aandacht, afleiding, wisseling van werkwijzen of taken, storingen en tijdsdruk, conflicten hanteren, samenwerken, klantcontacten, zorgtaken, leidinggeven en tal van fysieke beperkingen. In het bijzonder is in de FML ook aangegeven dat appellante geen werkplek moet hebben waarbij zij met veel mensen te maken krijgt.

4.3.1. Met betrekking tot de gevraagde urenbeperking heeft de verzekeringsarts Lie Pauw Sam zich op het standpunt gesteld dat als met de in de FML opgenomen beperkingen rekening wordt gehouden een medische urenbeperking niet noodzakelijk is. De bezwaarverzekeringsarts Hebly heeft dienaangaande bij rapport van 20 augustus 2009 opgemerkt dat hij uitgaat van de door appellante gestelde vermoeidheidsklachten. Desalniettemin heeft hij deswege een urenbeperking niet geïndiceerd geacht, nu bij de medische oordeelsvorming geen feiten naar voren zijn gekomen die rechtvaardigen om aan te nemen dat appellante op medische gronden iedere dag gedurende enige uren zich dient te onthouden van iedere vorm van inzet.

4.3.2. Hetgeen appellante ter zitting heeft aangevoerd over de combinatie van haar klachten en het daarmee gepaard gaande verlies aan energie, leidt de Raad niet tot het oordeel dat deswege een urenbeperking is aangewezen. Er is een veelheid van lichamelijke en psychische beperkingen in de FML opgenomen, waarmee volgens de (bezwaar)verzekeringsarts ook aan het verlies aan energie tegemoet wordt gekomen. Aan het rapport van 12 december 2008 van de arbeidsdeskundige O. Jurelevicius valt te ontlenen dat het bij de geselecteerde en als geschikt aangemerkte functies gaat om eenvoudige productiefuncties waarbij de werkzaamheden routinematig zijn. De arbeidsdeskundige heeft ook overleg gehad met de verzekeringsarts over de vraag of deze functies gedurende hele dagen door appellante kunnen worden verricht. Deze heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Raad volgt het Uwv dat hiermee voldoende is beargumenteerd waarom een medische urenbeperking niet noodzakelijk is.

4.3.3. De omstandigheid dat appellante in het kader van een Ziektewetkeuring niet geschikt werd geacht om hele dagen haar werk van schoonmaakster te verrichten, zoals door haar is aangevoerd, doet hieraan niet af. Het gaat hier niet om de vraag of appellante gehele dagen haar eigen werk kan doen, maar of er een medische noodzaak bestaat om het aantal uren te beperken dat zij werkzaam is in overigens voor haar geschikt te achten functies. Om soortgelijke redenen kan de Raad ook niet die betekenis toekennen die appellante gehecht wil zien aan het standpunt van de gemeente Gouda dat zij slechts voor halve dagen geschikt is om te werken. Het gaat hier om een ander toetsingskader dan bij arbeidsongeschiktheidsschattingen op grond van de Wet WIA. Weliswaar kan hieraan niet elke betekenis worden ontzegd, maar precieze gegevens waarop dit standpunt is gebaseerd ontbreken en betreffen niet de situatie ten tijde hier in geding.

4.4. Ook overigens heeft de Raad, daarbij lettend op de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige gegeven toelichtingen op mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van appellantes belastbaarheid, geen aanleiding gezien voor de veronderstelling dat de functies voor appellante niet geschikt zijn.

5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) P. Boer.

NW