Home

Centrale Raad van Beroep, 20-01-2011, BP2162, 09-4227 MPW

Centrale Raad van Beroep, 20-01-2011, BP2162, 09-4227 MPW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 januari 2011
Datum publicatie
28 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BP2162
Zaaknummer
09-4227 MPW

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om verhoging van de mate van invaliditeit. Zorgvuldige medische onderbouwing. Voor de vaststelling van de mate van invaliditeit is doorslaggevend tot welke beperkingen de psychische stoornis met dienstverband (PTSS) leidt in het dagelijks functioneren ten opzichte van de vergelijkbare gezonde persoon. Gezien alle voorhanden zijnde gegevens acht de Raad de mate van invaliditeit met dienstverband met 30% niet onderschat.

Uitspraak

09/4227 MPW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (België), (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 juni 2009, 08/398 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (hierna: minister)

Datum uitspraak: 20 januari 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2010. Appellant is in persoon verschenen, in gezelschap van zijn echtgenote, [naam echtgenote], en zijn zoon, [naam zoon]. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. W.R.C. Adang, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Aan appellant is als vrijwilliger op de voet van dienstplichtige in de rang van korporaal met ingang van 15 november 1947 ontslag verleend uit militaire dienst. Appellant heeft in april 1975 verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen, waarna hij is onderworpen aan een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO). Voor de door appellant doorgemaakte doorschotverwonding bij zijn rechterschouder is invaliditeit met dienstverband in de zin van de Pensioenwet voor de Landmacht 1922 aangenomen, resulterend in een mate van invaliditeit van minder dan 10%. Voor de aandoeningen van hals-, borst- en lendewervelkolom is geen verband met de militaire dienst aanvaard. Gezien de geringe mate van invaliditeit met dienstverband kwam appellant niet in aanmerking voor een invaliditeitspensioen.

1.2. In juli 2000 heeft appellant nogmaals een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor een militair invaliditeitspensioen en is hij opnieuw onderworpen aan een MGO. Hierbij is tevens dienstverband aanvaard ten aanzien van de vastgestelde psychische aandoening, waarvoor de mate van invaliditeit is bepaald op 15%. Voor de gevolgen van de aandoening van het hartvaatstelsel is geen verband met de uitoefening van de militaire dienst aanvaard. Voor het schouderletsel is de invaliditeit gesteld op 0%, zodat bij besluit van 15 januari 2001 de mate van invaliditeit in totaal is bepaald op 15%, afgerond 20%. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 mei 2001 ongegrond verklaard.

1.3. In december 2001 heeft appellant een verzoek ingediend om een hoger militair invaliditeitspensioen in verband met toegenomen klachten. Vervolgens is na een hernieuwd MGO de mate van invaliditeit van appellant per 1 juni 2001 bepaald op 30% voor de psychische aandoening en 0% voor het schouderletsel. Ten aanzien van het hartvaatstelsel is dienstverband wederom afgewezen op de grond dat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gebracht.

1.4. In maart 2004 heeft appellant opnieuw een verzoek ingediend om een hoger militair pensioen in verband met toegenomen en nieuwe klachten. Na een MGO is de mate van invaliditeit opnieuw bepaald op 30% voor de psychische aandoening en 0% voor het schouderletsel. Voor de aandoening van het hartvaatstelsel, de wervelkolom en de ouderdomsslechthorendheid is geen verband met de militaire dienst aangenomen. Bij besluit van 17 november 2005 is dit standpunt na bezwaar gehandhaafd.

1.5. In december 2006 heeft appellant opnieuw een verzoek ingediend om verhoging van zijn mate van invaliditeit, waarop na een MGO bij besluit van 1 juni 2007 afwijzend is beslist. Daarbij is de mate van invaliditeit gehandhaafd op 30% (voor de psychische aandoening) en het besluit kwam ook voor het overige overeen met het besluit van 17 november 2005. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer nadere informatie van 17 augustus 2007 ingediend van zijn behandelend neuroloog, L. Vanderhoven. Verder heeft appellant in bezwaar aangegeven dat inmiddels de ziekte van Parkinson bij hem is vastgesteld. Bij het in dit geding bestreden besluit is de mate van invaliditeit met dienstverband van appellant gehandhaafd op 30%.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij is, kort samengevat, overwogen dat de minister op goede gronden de mate van invaliditeit heeft vastgesteld op 30%, nu er geen reden is om te twijfelen aan de daaraan ten grondslag liggende medische bevindingen. De visie van de behandelend neuroloog met betrekking tot het invaliditeitspercentage is door de verzekeringsarts, die de minister adviseerde, naar het oordeel van de rechtbank voldoende weerlegd. De rechtbank sloot zich verder aan bij de verklaring van deze verzekeringsarts dat de ziekte van Parkinson moet worden beschouwd als een op zichzelf staande aandoening die niet in verband staat met het bij appellant vastgestelde posttraumatisch stresssyndroom (PTSS).

3. De Raad overweegt als volgt.

3.1. De Raad heeft in hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding gevonden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.

3.2. Het bestreden besluit berust op een medische onderbouwing die op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en waarbij rekening is gehouden met informatie uit de behandelende sector. Dat de behandelend neuroloog van appellant, L. Vanderhoven, in een verklaring van 17 augustus 2007 aangeeft dat appellant in verband met zijn angstdroom, met nachtmerries en paniekaanvallen, volgens het Belgisch Staatsblad, artikel 647b, recht heeft op een invaliditeit van 20 tot 50%, kan niet tot een ander oordeel leiden. Door de verzekeringsarts H.A. van der Kreek is voldoende onderbouwd dat toepassing van de Belgische schaal in het geval van appellant eveneens tot een mate van invaliditeit van 30% zou leiden, net als bij de hier toegepaste WPC-schaal.

3.3. Voor het standpunt van appellant dat de ziekte van Parkinson waaraan hij lijdt voortkomt uit zijn PTSS is geen medische onderbouwing aanwezig. Wel bestaan er blijkens de voorhanden zijnde medische gegevens sterke aanwijzingen voor een genetische, familaire/endogene of toxicologische oorzaak voor een verhoogde kans op het ontstaan van de ziekte, waarbij ook met name de factor hoge leeftijd een belangrijke rol lijkt te spelen. Verder staat op grond van wetenschappelijke inzichten vast dat de ziekte van Parkinson kan leiden tot psychische klachten en beperkingen. De in hoger beroep door appellant overgelegde verklaring van prof. C. van Broeckhoven van 28 juli 2009 bevestigt dat er nog geen onderzoek is gedaan naar een mogelijke samenhang tussen PTSS en het (versneld) ontstaan van de ziekte van Parkinson. Wel zijn er blijkens deze verklaring aanwijzingen dat een fysiek trauma (zware slag op het hoofd of iets dergelijks) een bevorderende invloed zou kunnen hebben op het ziekteverloop van de ziekte van Parkinson. Dat appellant vaak is gevallen vanwege zijn causale psychische klachten en daardoor de ziekte van Parkinson zou hebben opgelopen, zoals van zijn kant naar voren is gebracht, wordt hiermee geenszins onderbouwd.

3.4. Voor de vaststelling van de mate van invaliditeit is doorslaggevend tot welke beperkingen de psychische stoornis met dienstverband (PTSS) leidt in het dagelijks functioneren ten opzichte van de vergelijkbare gezonde persoon. Gezien alle voorhanden zijnde gegevens acht de Raad de mate van invaliditeit met dienstverband met 30% niet onderschat.

3.5. Gezien het vorenstaande treffen de grieven van appellant geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011.

(get.) A. Beuker-Tilstra.

(get.) M.C. Nijholt.

JvS