Home

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2010, BO8529, 09-2537 WAO

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2010, BO8529, 09-2537 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 december 2010
Datum publicatie
23 december 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BO8529
Zaaknummer
09-2537 WAO

Inhoudsindicatie

Intrekking WAO-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek (bezwaar)verzekeringsartsen. Beperkingen van appellante zijn niet onderschat. De Raad is van oordeel dat met de toelichtingen van de bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt in haar rapportage van 30 september 2008 en 14 augustus 2009 voldoende inzichtelijk en toetsbaar is onderbouwd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt kunnen worden geacht.

Uitspraak

09/2537 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 maart 2009, 07/1475 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 22 december 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L. van der Woude, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt van 14 augustus 2009 is overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2010. Namens appellante is mr. F.E. van Nisselrooij, kantoorgenote van mr. Van der Woude, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 27 januari 1997 wegens rugklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als verkoopster in een speelgoedwinkel voor 23,5 uur per week. Per einde wachttijd, die destijds 52 weken bedroeg, is haar met ingang van 27 januari 1998 door de rechtsvoorganger van het Uwv een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2. Appellante is in het kader van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten op 28 augustus 2006 onderzocht door de verzekeringsarts M. Pool, die appellante licht tot matig beperkt achtte in de belastbaarheid van de rug, zowel naar de langdurige statische belasting, als naar zwaarte en naar frequentie van dynamische belasting. Deze beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 augustus 2006. Na verkregen informatie van de neuroloog van appellante heeft de verzekeringsarts in zijn aanvullende rapportage van 19 december 2006 aangegeven dat de beperkingen, zoals opgenomen in de FML, worden gehandhaafd. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige D.H. Dantuma een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellante en waarmee het verlies aan verdiencapaciteit is berekend op minder dan 15%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 januari 2007 aan appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 30 maart 2007 wordt ingetrokken.

1.3. Bij besluit van 20 juli 2007 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté van 27 juni 2007 en van de bezwaararbeidsdeskundige P. van Kesteren van 12 juli 2007, ongegrond verklaard.

2. Hangende het beroep bij de rechtbank tegen het bestreden besluit 1 heeft het Uwv op 2 oktober 2008 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (hierna: bestreden besluit 2). Onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Kreté van 1 juli 2008 en de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundigen Van Kesteren van 5 september 2008 en Eekhoudt van 30 september 2008, heeft het Uwv besloten dat appellante per 30 maart 2007 alsnog voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht, omdat op grond van de gewijzigde FML onvoldoende functies resteerden om tot schatting over te gaan. Voorts is daarbij besloten om de WAO-uitkering van appellante per 3 december 2008 in te trekken, omdat zij met ingang van die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.

3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv veroordeeld om aan appellante de wettelijke rente te betalen over het brutobedrag van de WAO-uitkering waarop zij met ingang van 30 maart 2007 recht heeft.

3.2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit berust op een deugdelijke medische grondslag en dat de bezwaararbeidsdeskundigen in hun rapportages voldoende hebben gemotiveerd dat appellante, ondanks de voor haar vastgestelde beperkingen, in staat wordt geacht de geduide functies te kunnen verrichten.

4. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank bestreden, voor zover haar beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij door de klachten aan haar handen meer beperkt is dan door het Uwv wordt aangegeven, in welk verband zij stelt dat in de FML bij punt 4.5 (bedienen toetsenbord en bedienen muis) en punt 4.6 (werken met toetsenbord en muis) beperkingen opgenomen dienen te worden en dat zij daarnaast krachtsverlies in haar handen heeft, alsmede beperkingen ten gevolge van haar rugklachten. Met betrekking tot de geduide functies heeft zij aangevoerd dat het bij de functies productiemedewerker confectie (sbc-code 272042) en productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) om dezelfde functies gaat, zodat er onvoldoende functies zijn om de schatting op te baseren.

5. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.

5.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie van de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt de Raad daaraan het volgende toe. De verzekeringsarts Pool heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat appellante beperkingen heeft als gevolg van chronische rugklachten, rechter heupklachten, het fenomeen van Raynaud en bekkenklachten, die in de FML van 29 augustus 2006 zijn weergegeven. In de beroepsprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts, mede naar aanleiding van verkregen informatie van de huisarts van appellante geconcludeerd dat er per datum in geding sprake was van (tijdelijke) toename van psychische klachten en daarom verdergaande beperkingen aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren. De FML is op 1 juli 2008 dienovereenkomstig aangepast. Met betrekking tot de door appellante geclaimde beperkingen ten gevolge van haar handklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapporten van 27 juni 2008 en 16 februari 2009 inzichtelijk gemotiveerd dat, nu ook de verzekeringsarts in 2003 en in 2006 geen objectieve afwijkingen aan de handen bij lichamelijk onderzoek kon vaststellen en er uit verkregen gegevens van de reumatoloog slechts lichte afwijkingen blijken, er geen reden is om verdergaande beperkingen voor de handen aan te nemen ten gevolge van koude in verband met het fenomeen van Raynaud. Gelet op de voorhanden medische gegevens ziet de Raad geen aanleiding aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat, mede omdat door appellante in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd. Daarom is het Uwv terecht uitgegaan van de beperkingen en de belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML van 1 juli 2008.

5.2. Ten aanzien van de gronden van appellante ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing overweegt de Raad dat aan de schatting de functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), productiemedewerker confectie, kleermaken (sbc-code 272042) en productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) ten grondslag zijn gelegd. De door appellante aangevoerde grond dat het bij de functies productiemedewerker confectie en productiemedewerker textiel om dezelfde functies gaat, die ten onrechte in verschillende bestandcodes zijn opgenomen, slaagt naar het oordeel van de Raad niet. Het betreft hier de functies modinette binnen sbc-code 272042 en de functie gordijnennaaister binnen de sbc-code 272042. Uit de functieomschrijving en de door de bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt in haar rapportage van 14 augustus 2009 gegeven toelichting blijkt onder meer dat er sprake is van een verschil in het vereiste opleidingsniveau en de te verrichten handelingen. Bij de functie van modinette is sprake van een geheel eigen taak of af te leveren product, terwijl bij de functie van gordijnennaaister collega’s deeltaken op elkaar dienen af te stemmen, in onderling overleg lettend op de productiesnelheid om onderbezetting of overbezetting per taakonderdeel te voorkomen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft onvoldoende aanleiding om het standpunt dat de functies niet naast elkaar als bedoeld in artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten kunnen worden gebruikt, te volgen. De Raad verwijst in dit verband tevens naar zijn uitspraak van 17 april 2009, LJN BI1730. Voorts is de Raad van oordeel dat met de toelichtingen van de bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt in haar rapportage van 30 september 2008 en 14 augustus 2009 voldoende inzichtelijk en toetsbaar is onderbouwd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt kunnen worden geacht. Op basis hiervan is de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 december 2008 terecht vastgesteld op minder dan 15%.

5.3. Gelet op hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen, komt de Raad dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.

6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) A.L. de Gier.

JL