Home

Centrale Raad van Beroep, 25-11-2010, BO5991, 10/2165 WWB + 10/2167 WWB + 10/2166 NIOAW + 10/2169 NIOAW + 10/5009 NIOAW-W

Centrale Raad van Beroep, 25-11-2010, BO5991, 10/2165 WWB + 10/2167 WWB + 10/2166 NIOAW + 10/2169 NIOAW + 10/5009 NIOAW-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 november 2010
Datum publicatie
2 december 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BO5991
Zaaknummer
10/2165 WWB + 10/2167 WWB + 10/2166 NIOAW + 10/2169 NIOAW + 10/5009 NIOAW-W

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om wraking. Geen feiten en omstandigheden als bedoeld in art. 8:15, Awb waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Als wrakingsgrond is aangevoerd incompetentie, partijdigheid en kreukbaarheid van een raadsheer zonder vermelding van feiten of omstandigheden waarop die grond is gebaseerd. Ten aanzien van de gewraakte raadsheer bevat het verzoek derhalve geen enkele aanwijzing voor de aanwezigheid van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De omstandigheid dat de hoger beroepszaken ter zitting gevoegd worden behandeld levert evenmin een dergelijk aanwijzing op.

Uitspraak

10/2165 WWB

10/2167 WWB

10/2166 NIOAW

10/2169 NIOAW

10/5009 NIOAW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

BESLISSING

op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:

[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker)

Datum uitspraak: 25 november 2010

I. PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 3 maart 2010, 09/665, 09/663, 08/2173 en 08/2232.

Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad op 2 november 2010 heeft verzoeker bij brief van 28 oktober 2010 in de hiervoor bedoelde hoger beroepszaken met registratienummers 10/2165 WWB, 10/2166 NIOAW, 10/2167 WWB, 10/2169 NIOAW en 10/5009 NIOAW verzocht om wraking van mr. J.J.A. Kooijman.

Verzoeker en de hiervoor genoemde raadsheer zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 16 november 2010, van welke gelegenheid verzoeker en mr. Kooijman geen gebruik hebben gemaakt.

II. OVERWEGINGEN

1. In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Deze bepaling is ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.

1.1. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (PG Awb II, p. 410) is de ratio van het instituut wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid.

1.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de

rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1995, LJN ZD0257).

1.3. Naar het oordeel van de Raad bevat het onderhavige verzoek om wraking geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Als wrakingsgrond is aangevoerd incompetentie, partijdigheid en kreukbaarheid van mr. J.J.A. Kooijman zonder vermelding van feiten of omstandigheden waarop die grond is gebaseerd. Ten aanzien van de gewraakte raadsheer bevat het verzoek derhalve geen enkele aanwijzing voor de aanwezigheid van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De omstandigheid dat de hoger beroepszaken ter zitting gevoegd worden behandeld levert evenmin een dergelijk aanwijzing op.

1.4. Uit het onder 1.3 overwogene volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake

is van (schijn) van partijdigheid van mr. Kooijman, zodat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.

1.5. De Raad merkt ten slotte nog op dat ingevolge 8:16, vierde lid, van de Awb een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Wijst het verzoek om wraking af.

Aldus gegeven door N.J. van Vulpen-Grootjans, als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) R. Scheffer.

SB