Home

Centrale Raad van Beroep, 27-07-2010, BN3307, 08-6039 WWB + 08-6040 WWB

Centrale Raad van Beroep, 27-07-2010, BN3307, 08-6039 WWB + 08-6040 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 juli 2010
Datum publicatie
5 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BN3307
Zaaknummer
08-6039 WWB + 08-6040 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor een nieuwe wasmachine en koelkast en voor de eigen bijdrage in de kosten van een bril. Voor de gevraagde bijzondere bijstand bestond een passende en toereikende voorliggende voorziening. Appellant heeft niet bestreden het oordeel van de rechtbank, dat er geen zeer dringende redenen zijn die met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB desondanks tot bijstandsverlening noodzaken.

Uitspraak

08/6039 WWB

08/6040 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 12 september 2008, 07/1203 en 07/1204 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Walcheren (hierna: Dagelijks Bestuur)

Datum uitspraak: 27 juli 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.

Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2010. Voor appellant is mr. Van Berkel verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Vermeer, werkzaam bij de Sociale Dienst Walcheren.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant heeft op 16 oktober 2006 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een nieuwe wasmachine en koelkast en verder voor de eigen bijdrage in de kosten van een bril tot een bedrag van € 97,-- (later verminderd tot € 77,--) boven het bedrag van € 200,-- dat door de ziektekostenverzekering wordt vergoed. Bij besluit van 31 oktober 2006 is de aanvraag om bijstand voor een wasmachine en koelkast afgewezen. Bij besluit van 30 januari 2007 is ook de aanvraag voor de eigen bijdrage in de kosten van een bril afgewezen. Appellant heeft tegen deze beide besluiten bezwaar gemaakt.

1.2. Bij besluit van 17 oktober 2007 (hierna: besluit 1) zijn de bezwaren tegen het besluit van 31 oktober 2006 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op de overweging dat een passende en toereikende voorliggende voorziening aanwezig is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) en wel in de vorm van kredietverlening door de Kredietbank Walcheren. Niet gebleken is dat appellant daarvan geen gebruik kan maken. Dat appellant geen schulden wil aangaan is geen bijzondere omstandigheid die desondanks bijstandsverlening zou rechtvaardigen.

1.3. Bij besluit van eveneens 17 oktober 2007 (hierna: besluit 2) zijn de bezwaren tegen het besluit van 30 januari 2007 eveneens ongegrond verklaard. Dit besluit berust op de overweging dat een passende en toereikende voorliggende voorziening aanwezig in de vorm van een ziektekostenverzekering die voor het montuur € 60,-- en voor beide glazen € 70,-- vergoedt. De meerkosten, ontstaan door een duurder montuur en ontspiegeling van de glazen, heeft het Dagelijks Bestuur niet gerekend tot de noodzakelijke kosten van het bestaan.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling inzake proceskosten en griffierecht - het beroep tegen de besluiten 1 en 2 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd op de grond dat zij door de voorzitter van het Dagelijks Bestuur onbevoegd zijn genomen, terwijl het Dagelijks Bestuur bevoegd was. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten, omdat het Dagelijks Bestuur de besluiten 1 en 2 achteraf heeft bekrachtigd.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de tekst van de relevante wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.

Besluit 1

4.1. In hoger beroep heeft appellant het betoog herhaald dat het Dagelijks Bestuur onvoldoende heeft onderzocht of appellant wel een krediet kan verkrijgen van de Kredietbank Walcheren.

4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het op de weg ligt van de aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is en dat appellant daarin niet is geslaagd. Appellant heeft geen poging gedaan een krediet te verkrijgen. Bovendien had appellant ten tijde hier van belang geen schulden, waardoor aannemelijk is dat hij desverzocht wel voor kredietverlening in aanmerking zou zijn gebracht. Daarom faalt dit betoog.

4.3. Appellant heeft voorts aangevoerd dat er geen eenduidig beleid wordt gevoerd door de drie gemeenten die zijn aangesloten bij de Sociale Dienst Walcheren.

4.4. De Gemeenschappelijke Regeling van de Sociale Dienst Walcheren laat de mogelijkheid open dat de deelnemende gemeenten eigen beleid voeren. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de gemeente Vlissingen daarom gerechtigd was een eigen beleid bij de verstrekking van bijzondere bijstand te voeren. Dit beleid was neergelegd in de, op verzoek van de Raad, ingezonden “Beleidsnota Bijzondere Bijstand vanaf 1 juli 1997” van de Gemeente Vlissingen. De klacht van appellant dat het Dagelijks Bestuur op grond van het beginsel van rechtszekerheid één beleid zou moeten voeren treft daarom geen doel. Overigens heeft het Dagelijks Bestuur in eerste aanleg en in hoger beroep onbetwist gesteld dat het beleid van de drie deelnemende gemeenten (Middelburg,Veere en Vlissingen) in dit geval tot dezelfde uitkomst leidt.

4.5. Appellant heeft op 28 juli 2009 opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wasmachine en koelkast. Sinds februari 2009 voeren de drie deelnemende gemeenten een gewijzigd gemeenschappelijk beleid ten aanzien van de bijzondere bijstand, neergelegd in het “Verstrekkingenboek Bijzondere Bijstand” van de Sociale Dienst Walcheren. Op grond hiervan bestaat voor personen die drie jaar of langer een inkomen hebben tot 110% van het sociaal minimum de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden zogenoemde witgoedartikelen tot een bepaald maximumbedrag vergoed te krijgen. Appellant valt onder die categorie personen. Het Dagelijks Bestuur heeft in een beslissing op bezwaar van 10 november 2009 alsnog een vergoeding van € 400,-- toegekend voor de aanschaf van een wasmachine. Een vergoeding voor de aanschaf van een nieuwe koelkast is (wederom) geweigerd omdat bij een huisbezoek was gebleken dat de koelkast nog niet aan vervanging toe was.

4.6. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2009. Op verzoek van de Raad is het betreffende dossier aan de Raad toegezonden en bij de reeds aanwezige stukken gevoegd.

4.7. De Raad is van oordeel dat beroep tegen het besluit van 10 november 2009 niet bij de beoordeling van het hoger beroep moet worden betrokken. Hoewel het nog steeds gaat om hetzelfde onderwerp (de door appellant gewenste nieuwe wasmachine en koelkast), berust dit besluit op een andere grondslag, namelijk een nieuwe aanvraag en een nieuw beleid. Het besluit van 10 november 2009 blijft daarom niet binnen de grondslag en de reikwijdte van besluit 1 en kan daarom niet op grond van de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de beoordeling worden betrokken. De Raad zal derhalve het tegen het besluit van 10 november 2009 gerichte beroepschrift en de daarbij behorende aan de Raad gezonden stukken naar de rechtbank terugsturen met het verzoek om dit beroep verder af te handelen.

4.8. De omstandigheid dat het Dagelijks Bestuur naderhand op basis van nieuw beleid wel een vergoeding van € 400,-- heeft toegekend voor de aanschaf van een wasmachine, doet geen afbreuk aan de rechtmatigheid van besluit 1. Dit moet immers beoordeeld worden naar de regelgeving en het beleid zoals geldend ten tijde van dat besluit.

Besluit 2

4.9. Appellant heeft aangevoerd dat de aangeschafte bril voor hem de goedkoopste en meest adequate voorziening was. De ontspiegeling van de glazen was volgens de opticien noodzakelijk bij dit montuur. Het Dagelijks Bestuur heeft aangevoerd dat bij de betreffende opticien is geïnformeerd en dat is aangegeven dat binnen het budget van € 200,-- ook een andere geschikte bril was te vinden. Appellant heeft zelf gekozen voor een duurder montuur en duurdere (ontspiegelde) glazen.

4.10. Zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen ligt het op de weg van de aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Het Dagelijks Bestuur heeft voldoende gemotiveerd betwist dat de vergoeding voor een bril van de ziektekostenverzekering niet volstond. Appellant heeft ook geen nadere onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat dit bijzondere montuur en die glazen in zijn geval op medische gronden of anderszins noodzakelijk waren.

Slotsom

4.11. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.10 is overwogen vloeit voort dat de overweging van het Dagelijks Bestuur dat voor de gevraagde bijzondere bijstand een passende en toereikende voorliggende voorziening bestond, standhoudt. Appellant heeft niet bestreden het oordeel van de rechtbank, dat er geen zeer dringende redenen zijn die met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB desondanks tot bijstandsverlening noodzaken. Daarom was het Dagelijks Bestuur gehouden de aanvraag van 16 oktober 2006 af te wijzen.

4.12. Het hoger beroep slaagt gelet op het vorenstaande niet en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en H.D. Stout als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2010.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) J. de Jong.

JvS