Home

Centrale Raad van Beroep, 11-05-2010, BM4995, 09-4429 WWB

Centrale Raad van Beroep, 11-05-2010, BM4995, 09-4429 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 mei 2010
Datum publicatie
20 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM4995
Zaaknummer
09-4429 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 35

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten die in verband met deelname aan een participatietraject moeten worden gemaakt. Kosten van vervoer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer en aan het leven van alledag zijn kosten die - behoudens bijzondere omstandigheden - dienen te worden bestreden uit de ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan verstrekte normuitkering. De Raad rekent daartoe ook de kosten van vervoer om te kunnen deelnemen aan een participatietraject. Geen bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

09/4429 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juli 2009, 08/9106 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage (hierna: College)

Datum uitspraak: 11 mei 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met nrs. 08/5128, 08/5115, 08/5959 en 09/135 WWB, plaatsgevonden op 30 maart 2010. Voor appellant is verschenen mr. De Witte. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Bogaards, werkzaam bij de gemeente 's-Gravenhage. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontvangt sedert 2000 met een korte onderbreking bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft in 2008 aan appellante een participatietraject aangeboden, waaraan zij verplicht was deel te nemen.

1.2. Op 8 september 2008 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor reiskosten die zij in verband met haar deelname aan het participatietraject moet maken. Bij besluit van 17 september 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen.

1.3. Bij besluit van 1 december 2008 heeft het College het tegen het besluit van 17 september 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat de reiskosten behoren tot de algemene kosten van bestaan die uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 1 december 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de door haar gemaakte reiskosten niet onder de bijstandsnorm vallen nu zij niet of nauwelijks gebruik maakte van het openbaar vervoer en dat zij vanwege verplichte deelname aan het participatietraject gedwongen is een

2-zone abonnement van het openbaar vervoer te nemen, waardoor haar kosten per maand hoger uitvallen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 35, tweede lid, niet van toepassing zijn.

4.2. Kosten van vervoer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer en aan het leven van alledag zijn kosten die - behoudens bijzondere omstandigheden - dienen te worden bestreden uit de ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan verstrekte normuitkering. De Raad rekent daartoe ook de kosten van vervoer om te kunnen deelnemen aan een participatietraject. De vraag of er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden beantwoordt de Raad ontkennend. Hij neemt daarbij in aanmerking dat appellante om de plaats waar het participatietraject plaatsvindt te bereiken een afstand dient af te leggen van vier kilometer en dat een 2-zone abonnement van het openbaar vervoer volstaat om die afstand te overbruggen. De omstandigheid dat het College aan appellante de plicht heeft opgelegd aan het participatietraject deel te nemen leidt de Raad niet tot een ander oordeel.

4.3. De Raad komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in de hier aan de orde zijnde kosten geen plaats is.

5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2010.

(get.) A.B.J. van der Ham

(get.) J.M. Tason Avila

AV