Home

Centrale Raad van Beroep, 18-03-2010, BL9737, 08-4181 AW, 08-4503 AW en 09-960 AW

Centrale Raad van Beroep, 18-03-2010, BL9737, 08-4181 AW, 08-4503 AW en 09-960 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 maart 2010
Datum publicatie
6 april 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BL9737
Zaaknummer
08-4181 AW, 08-4503 AW en 09-960 AW
Relevante informatie
Algemeen Rijksambtenarenreglement [Tekst geldig vanaf 01-01-2020] [Regeling ingetrokken per 2020-01-01] art. 57

Inhoudsindicatie

Terugplaatsing bij de sector Belastingzaken op grond van art. 57 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Besluit vernietigd door rechtbank. Dubbel hoger beroep. Aan de hand van de nu beschikbare gegevens kan de Raad niet vaststellen dat het bestuur zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat betrokkene niet aan de eisen voldeed. Het besluit berust niet op een deugdelijke motivering. Dit betekent dat de Raad evenals de rechtbank maar op andere grond van oordeel is dat dit besluit in rechte geen stand kan houden. Het hoger beroep van betrokkene slaagt. Aan de beoordeling van het hoger beroep van het bestuur komt de Raad verder niet toe, zodat dit niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij opdracht is gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. Het bestuur zal nu een nieuwe beslissing hebben te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad. Aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit is de grondslag komen te ontvallen, zodat dit besluit moet worden vernietigd.

Uitspraak

08/4181 AW, 08/4503 AW en 09/960 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[naam betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna:betrokkene) en het Bestuur van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: bestuur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 juni 2008, 07/2170 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

betrokkene

en

het bestuur

Datum uitspraak: 18 maart 2010

I. PROCESVERLOOP

Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.

Het bestuur heeft ook een verweerschrift ingediend.

Op 30 januari 2009 heeft het bestuur ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 08/4462 AW en 08/4463 AW, plaatsgevonden op 4 februari 2010. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en drs. L.M.H.J. Vanmechelen, werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: hof).

Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1.

Na gedurende twee jaren in tijdelijke dienstverbanden werkzaamheden te hebben verricht als [naam functie] bij de sector [sector 1] van het hof is betrokkene met ingang van 1 juni 2004 in een vast dienstverband in die functie aangesteld.

Wegens de invoering van belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties op 1 januari 2005 werd een inkrimping van het aantal personeelsleden binnen de sector [sector 1] voorzien. In verband hiermee is met betrokkene afgesproken dat hij op genoemde datum zou overstappen naar de sector [sector 2] . In een door de voorzitter van de sector [sector 1] en betrokkene ondertekend stuk van 9 december 2004 is vastgelegd dat betrokkene de gelegenheid krijgt deel te nemen aan een ontwikkelassessment, dat betrokkene kan terugkeren naar de sector [sector 1] als hij dit eind juni 2005 kenbaar maakt en dat ook de voorzitter van de sector [sector 2] die terugkeer eind juni 2005 kan initiëren. Op 30 juni 2005 zijn de laatste afspraken in zoverre gewijzigd dat ‘eind juni 2005’ werd veranderd in eind december 2005.

1.2.

Bij besluit van 16 januari 2006 is betrokkene met ingang van 1 januari 2006 weer geplaatst bij de sector [sector 1] . Bij besluit van 7 maart 2007 heeft het bestuur het besluit van 16 januari 2006 na door betrokkene daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd. Ter zitting van de rechtbank is namens het bestuur meegedeeld dat de (terug)plaatsing berust op artikel 57 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 7 maart 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het bestuur opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank was van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de conclusie dat betrokkene in de sector [sector 2] onvoldoende heeft gefunctioneerd. Voorts achtte de rechtbank grond aanwezig voor het oordeel dat aan de begeleiding van betrokkene voldoende inhoud is gegeven. Daarnaast gaf de rechtbank echter als haar oordeel dat betrokkene niet voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren nog te verbeteren. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de begeleidster van betrokkene op 27 oktober 2005 in een gesprek met betrokkene heeft meegedeeld dat hij nog twee maanden de tijd had om te laten zien wat hij kon. Betrokkene heeft zich evenwel op 17 november 2005 wegens fysieke klachten ziek moeten melden en is hierna de rest van het jaar arbeidsongeschikt gebleven.

3. Betrokkene heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank zich op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene in de sector [sector 2] onvoldoende heeft gefunctioneerd en dat hij voldoende is begeleid. Bovendien is hij het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat hem geen vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten toekomt.

Het hoger beroep van het bestuur richt zich onder meer tegen de opvatting van de rechtbank dat de tekortkomingen in het functioneren van betrokkene onvoldoende grondslag boden voor de beëindiging van zijn plaatsing bij de sector [sector 2] per 1 januari 2006.

4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.

4.1.

Evenals de rechtbank onderschrijft de Raad niet de stelling van het bestuur dat het de plaatsing van betrokkene bij de sector [sector 2] (ook) zonder opgaaf van redenen heeft kunnen beëindigen. Van belang is daarbij dat uit een e-mailbericht van de voorzitter van de sector [sector 2] van 26 november 2004, gericht aan onder anderen betrokkene en de voorzitter van de sector [sector 1] , duidelijk naar voren komt dat als betrokkene aan de eisen voldoet die aan een [naam functie] bij de sector [sector 2] worden gesteld, hij blijvend in die sector wordt geplaatst. In de gegeven omstandigheden lag ook volstrekt voor de hand dat betrokkene bij een behoorlijke functievervulling niet zou worden teruggeplaatst naar de sector [sector 1] . Een andere benadering zou ernstig te kort doen aan de gerechtvaardigde belangen van betrokkene. Onder andere het beginsel van een behoorlijke belangenafweging en de eisen van goed werkgeverschap brengen mee dat niet staande kan worden gehouden dat het het bestuur vrijstond betrokkene zonder enige motivering terug te plaatsen naar de sector [sector 1] .

4.2.

De Raad deelt eveneens het oordeel van de rechtbank dat de plaatsing van betrokkene bij de sector [sector 2] (min of meer) het karakter had van een proefplaatsing die uiteindelijk tot eind december 2005 zou duren. Beoordeeld moet dan ook worden of het (subsidiaire) standpunt van het bestuur dat betrokkene niet aan redelijkerwijs te stellen eisen voldeed, juist is.

4.3.

De Raad overweegt allereerst dat het bestuur de beoordeling die over het functioneren van betrokkene in 2005 was vastgesteld, vervallen heeft verklaard en uit het personeelsdossier van betrokkene heeft verwijderd. Bezien moet dus worden of uit de gedingstukken overigens voldoende blijkt dat betrokkene niet aan de hier te stellen eisen heeft voldaan. Het bestuur heeft zich in dit verband met name beroepen op een door de raadsheer die betrokkene heeft begeleid, op 31 januari 2006, en dus pas achteraf, opgesteld verslag van met betrokkene gehouden gesprekken. Bij het opstellen van dit verslag is gebruik gemaakt van handgeschreven aantekeningen; deze ontbreken evenwel bij de gedingstukken. In het verslag zijn weliswaar tekortkomingen in algemene zin in het functioneren van betrokkene vermeld maar concrete voorbeelden zijn daarbij niet of nauwelijks genoemd. Ook door betrokkene opgestelde en door raadsheren gecorrigeerde concepten zijn niet overgelegd. Betrokkene heeft uitvoerig op het verslag gereageerd waarbij hij onder meer bestreed dat door hem vervaardigde concepten keer op keer niet goed zouden zijn geweest en erop wees dat hij nog een cursus zou volgen. Deze reactie is door bedoelde raadsheer op 2 oktober 2006 op haar beurt van commentaar voorzien. Dit commentaar bevat echter geen enkele onderbouwing van de gestelde tekortkomingen van betrokkene. Naar betrokkene onweersproken heeft gesteld, heeft deze raadsheer ook maar enkele weken met hem (samen)gewerkt. Van andere raadsheren blijkt uit de geding-stukken niet van een (duidelijk negatief) oordeel over betrokkene. Wel bevinden zich onder die stukken een gespreksverslag van 25 april 2005 en een verslag van een functioneringsgesprek van 27 juli 2005 maar ook daaruit blijkt niet dat de prestaties van betrokkene onder de maat waren.

4.4.

Aan de hand van de nu beschikbare gegevens kan de Raad dan ook niet vaststellen dat het bestuur zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat betrokkene niet aan de eisen voldeed. De conclusie moet zijn dat het besluit van 7 maart 2007 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet op een deugdelijke motivering berust. Dit betekent dat de Raad evenals de rechtbank maar op andere grond van oordeel is dat dit besluit in rechte geen stand kan houden. Het hoger beroep van betrokkene slaagt. Aan de beoordeling van het hoger beroep van het bestuur komt de Raad verder niet toe, zodat dit niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij opdracht is gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. Het bestuur zal nu een nieuwe beslissing hebben te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad.

4.5.

Het voorgaande brengt met zich dat aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 30 januari 2009, dat de Raad op de voet van artikel 6:19 van de Awb in deze gedingen mede beoordeelt, de grondslag is komen te ontvallen, zodat dit besluit moet worden vernietigd.

4.6.

Overigens stemt de Raad in met het oordeel van de rechtbank dat eventuele verstoorde verhoudingen bij de sector [sector 2] , zoals pas in verweer bij de rechtbank door het bestuur gesteld, geen grond konden opleveren voor de terugplaatsing. Van verstoorde verhoudingen was immers kennelijk ten tijde van de overplaatsing in elk geval nog geen sprake.

4.7.

Wat betreft de stelling van betrokkene dat hem de kosten moeten worden vergoed die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs moest maken, over-weegt de Raad dat hem evenmin als de rechtbank is gebleken dat betrokkene een verzoek hiertoe bij het bestuur heeft ingediend voordat dit op het bezwaar had beslist zoals in artikel 7:15, derde lid, van de Awb is voorgeschreven. De Raad merkt hierbij nog op dat een desbetreffend verzoek van 4 juli 2006 in een andere procedure is gedaan en dat het verzoek van 22 december 2006 in het kader van een poging tot het treffen van een minnelijke regeling is gedaan.

5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het bestuur op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij opdracht is gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak;

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

Draagt het bestuur op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;

Vernietigt het besluit van 30 januari 2009;

Veroordeelt het bestuur in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-;

Bepaalt dat het bestuur aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 216,- vergoedt;

Bepaalt dat van het bestuur een griffierecht van € 433,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) P.W.J. Hospel.

HD