Home

Centrale Raad van Beroep, 11-03-2010, BL8537, 08-4971 AW

Centrale Raad van Beroep, 11-03-2010, BL8537, 08-4971 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 maart 2010
Datum publicatie
23 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BL8537
Zaaknummer
08-4971 AW

Inhoudsindicatie

Ontslag wegens reorganisatie. Geen ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging ten aanzien van behoud van zijn rechtspositie. Er zijn voldoende herplaatsingsinspanningen voor appellant gedaan maar deze waren niet succesvol. De omstandigheid dat de vaststelling van het mobiliteitsplan en de inhoud van het mobiliteitscontract niet geheel voldoen aan de letterlijke tekst van het Sociaal Plan leidt volgens de Raad niet tot consequenties voor het bestreden besluit.

Uitspraak

08/4971 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 juli 2008, 07/4321 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van Bestuur van Wageningen Universiteit (hierna: college van bestuur)

Datum uitspraak: 11 maart 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het college van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Viellevoye-Geers, advocaat te Oosterbeek. Het college van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en mr. M. de Vries, werkzaam bij Wageningen Universiteit.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant was werkzaam als coördinator Studium Generale bij de stafafdeling Onderwijs en Studentenaangelegenheden van het Bestuurscentrum Wageningen UR. In november 2003 heeft appellant in verband met problemen binnen het team waarin hij werkzaam was deze functie neergelegd en is hij (voorlopig) aangesteld als projectmedewerker bij genoemde stafafdeling. Appellant heeft zich in deze laatste functie verdiept in het thema voedselzekerheid.

1.2. Bij brief van 8 november 2004 is appellant vanwege het college van bestuur meege-deeld dat hij als boventallig is aangemerkt en dat een actief herplaatsingsonderzoek wordt gestart dat vooral gericht is op het vinden van een externe functie. Dit onderzoek bleef zonder resultaat.

1.3. Bij besluit van 31 maart 2006 is appellant in het kader van een reorganisatie (“Deelplan oud hpk’s/boventalligen WU”; hierna: Deelplan) met ingang van 1 april 2006 (later gewijzigd in 1 mei 2006) voor een periode van 15 maanden aangewezen als herplaatsingskandidaat.

1.4. Bij brief van 23 april 2007 heeft de toetsingscommissie, bedoeld in artikel 9.15 van de CAO Nederlandse Universiteiten (hierna: CAO NU), het college van bestuur laten weten van oordeel te zijn dat dit college en appellant zich in overeenstemming met de gemaakte afspraken ten volle hebben ingespannen om tot interne plaatsing van appellant te komen en dat er in zoverre geen beletsel is om tot ontslag over te gaan.

1.5. Bij besluit van 26 april 2007 heeft het college van bestuur appellant vervolgens met toepassing van artikel 8.4, eerste lid, in samenhang met hoofdstuk 9 van de CAO NU ingaande 1 augustus 2007 ontslag wegens reorganisatie verleend. Bij het bestreden besluit van 5 september 2007 heeft het college van bestuur dit besluit na bezwaar van appellant gehandhaafd met dien verstande dat is bepaald dat het ontslag per 12 september 2007 ingaat.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.

3.1. De Raad stelt voorop dat appellant zijn aanvankelijk tegen het besluit van 31 maart 2006 waarbij hij als herplaatsingskandidaat is aangewezen, gemaakte bezwaar heeft ingetrokken zodat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Appellant heeft dit ter zitting erkend. Reeds omdat er aldus van moet worden uitgegaan dat appellant rechtmatig als herplaatsingskandidaat was aangewezen, kunnen de grieven die hij inzake het Deelplan heeft aangevoerd niet leiden tot vernietiging van het ontslagbesluit. Overigens vrijwaarde ook de inhoud van het Deelplan zoals dit uiteindelijk is vastgesteld, appellant niet van ontslag.

3.2. De stelling van appellant dat hij niet mocht worden ontslagen omdat hem bij zijn terugtreden als coördinator Studium Generale behoud van zijn rechtspositie was toegezegd, slaagt niet. Het betreft hier immers niet een ondubbelzinnige en onvoorwaar-delijke toezegging. Bovendien is ook op dit punt de aanwijzing van appellant als herplaatsingskandidaat van belang waarbij appellant zich uiteindelijk - door intrekking van zijn bezwaar - heeft neergelegd. Daarmee was zijn rechtspositie veranderd.

3.3. Naar appellant heeft gesteld zijn er vanwege het college van bestuur onvoldoende inspanningen verricht om een andere functie voor hem te vinden. In dit verband blijkt uit de stukken dat appellant onder andere een case manager is toegewezen en dat deze veelvuldig gesprekken met appellant heeft gevoerd over diens arbeidsmogelijkheden. Appellant is voorts begeleid door een loopbaanadvies- en outplacementbureau. Hij is ook steeds op de hoogte gesteld van vacatures binnen Wageningen Universiteit. Tot het vinden van een passende of geschikte functie heeft dit echter niet geleid. Weliswaar is appellant van mening dat hij in aanmerking had moeten worden gebracht voor de functie van docent Supply Chain Management bij de - aan Wageningen Universiteit gelieerde - hogeschool Van Hall Larenstein maar, daargelaten in hoe verre het college van bestuur hier zijn invloed kon aanwenden, gebleken is dat appellant volgens de sollicitatiecom-missie niet aan de functie-eisen voldeed, zoals hem ook kenbaar is gemaakt. Voor de juistheid van de betwisting door appellant van de zienswijze van de sollicitatiecommissie heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden. De Raad concludeert dat voldoende herplaatsingsinspanningen voor appellant zijn gedaan maar dat deze niet succesvol waren.

3.4. De omstandigheid dat de vaststelling van het mobiliteitsplan en de inhoud van het mobiliteitscontract niet geheel voldoen aan de letterlijke tekst van het Sociaal Plan leidt volgens de Raad niet tot consequenties voor het bestreden besluit. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen die de rechtbank hieraan heeft gewijd en verwijst daarnaar.

3.5. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2010.

(get.) K. Zeilemaker.

(get.) M.C.T.M. Sonderegger.

HD