Home

Centrale Raad van Beroep, 28-01-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:48 BL2826, 08/3418 AW + 08/3650 AW

Centrale Raad van Beroep, 28-01-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:48 BL2826, 08/3418 AW + 08/3650 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 januari 2010
Datum publicatie
9 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BL2826
Zaaknummer
08/3418 AW + 08/3650 AW

Inhoudsindicatie

Disciplinair strafontslag. Dubbel hoger beroep. Plichtsverzuim. Daarbij is gesteld dat betrokkene in een periode van ongeveer een half jaar drie maal onnodig en ongepast geweld heeft toegepast jegens andere personen. De politierechter heeft dit gekwalificeerd als eenvoudige mishandeling en hiervoor een werkstraf opgelegd. De Raad is van oordeel dat betrokkene zich niet als een goed ambtenaar heeft gedragen. Betrokkene heeft zich dan ook aan plichtsverzuim schuldig gemaakt zodat de minister bevoegd was hem disciplinair te bestraffen. Disciplinaire straf van ontslag is niet onevenredig in verhouding tot de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.

Uitspraak

08/3418 AW + 08/3650 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

de Minister van Justitie (hierna: minister) en

[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2008, 07/1351 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

betrokkene

en

de minister

Datum uitspraak: 28 januari 2010

I. PROCESVERLOOP

Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.

Beide partijen hebben ook een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2009. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.M. Roelvink, advocaat te Leek, en mr. R.J. Vos, werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene was werkzaam als [naam functie] bij de penitentiaire inrichting [naam inrichting], locatie [naam locatie], te Amsterdam.

1.2. Bij brief van 24 juli 2006 heeft de minister betrokkene het voornemen kenbaar gemaakt hem de disciplinaire straf van ontslag op te leggen wegens plichtsverzuim. Daarbij is gesteld dat betrokkene in een periode van ongeveer een half jaar drie maal onnodig en ongepast geweld heeft toegepast jegens andere personen. Nadat betrokkene zijn zienswijze over dit voornemen had gegeven, heeft de minister hem bij besluit van 20 oktober 2006 met onmiddellijke ingang onvoorwaardelijk strafontslag op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) opgelegd. Subsidiair heeft de minister betrokkene hierbij ontslag verleend op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Bij besluit van 30 mei 2007 heeft de minister onder meer het bezwaar van betrokkene tegen het ontslagbesluit van 20 oktober 2006 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft de minister, gelet op het door hem daarbij overgenomen advies van de desbetreffende adviescommissie bezwaarschriften, als plichtsverzuim van betrokkene uitsluitend nog aangemerkt een gepleegde mishandeling op 27 mei 2005 en het zich op 7 januari 2006 willens en wetens begeven in een situatie waarbij sprake kon zijn van geweld.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het beroep van betrokkene tegen het besluit van 30 mei 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van die uitspraak voor zover het gaat om het strafontslag. In dit verband heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat betrokkene weliswaar plichtsverzuim heeft gepleegd en de minister dus bevoegd was hem disciplinair te straffen maar dat de opgelegde straf van ontslag niet evenredig is aan de aard en ernst van de verweten gedragingen. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de politierechter het incident op 27 mei 2005 als een eenvoudige mishandeling heeft gekwalificeerd en betrokkene daarvoor geen hechtenis maar een werkstraf heeft opgelegd, dat dit incident zich in de privésfeer heeft afgespeeld en dat niet is gebleken dat betrokkene in de uitoefening van zijn functie ooit enig fysiek geweld heeft gepleegd. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat betrokkene zich op 7 januari 2006 kennelijk zo heeft opgesteld dat van een escalatie geen sprake is geweest.

3. Betrokkene is het niet eens met de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat hij plichtsverzuim heeft gepleegd. De minister heeft tegen die uitspraak onder andere ingebracht dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag wel degelijk evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.

4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.

4.1. De Raad stelt vast dat betrokkene, naar door hem ook is erkend, op 27 mei 2005 een hem onbekende persoon in het openbaar een (forse) klap tegen zijn hoofd heeft gegeven. Deze persoon heeft zich daarna begeven naar de afdeling spoedeisende hulp van een ziekenhuis waar een verslag van zijn verwondingen is opgesteld. Aanleiding voor het geven van die klap was dat bedoelde persoon met een grotere boot aanmeerde tegen de kleinere boot van betrokkene. Mede gelet op verklaringen van getuigen gaat de Raad ervan uit dat betrokkene en de andere persoon zich bij aanvang van het aanmeren elk op eigen boot bevonden. Betrokkene is vervolgens van zijn boot gegaan om op een in de directe nabijheid gelegen terras bij een restaurant te gaan zitten. Vervolgens is hij teruggelopen naar zijn boot om de andere persoon die bezig was beide boten aan elkaar vast te maken, de bewuste klap te geven.

4.2. Verder stelt de Raad vast dat betrokkene op 7 januari 2006 betrokken was bij een vechtpartij in een café. Evenals de minister laat de Raad in het midden wat de aanleiding was van die vechtpartij en wie daarmee begonnen is; de gedingstukken verschaffen hierover onvoldoende duidelijkheid. Betrokkene raakte bij die vechtpartij gewond. Hij is even naar zijn nabijgelegen woonboot gegaan, naar hij stelde om zijn gezicht te wassen. Na zeer korte tijd is betrokkene in het café teruggekeerd.

4.3. De Raad is van oordeel dat betrokkene zich bij beide voornoemde, hierna nader te bespreken, incidenten niet als een goed ambtenaar heeft gedragen. Betrokkene heeft zich dan ook aan plichtsverzuim schuldig gemaakt zodat de minister bevoegd was hem disciplinair te bestraffen. Het hoger beroep van betrokkene slaagt dus niet.

4.4. De mishandeling op 27 mei 2005 moet zeker als een ernstig plichtsverzuim worden aangemerkt. Betrokkene is kennelijk niet (geheel) impulsief tot zijn handeling gekomen omdat hij vanaf het nabij de boten gelegen terras is teruggelopen om de klap te geven. Er was geen sprake van noodweer. Dat de mishandeling niet in de uitoefening van de functie gebeurde, is niet beslissend aangezien van de ambtenaar mag worden verwacht dat hij ook buiten diensttijd geen nodeloos en wettelijk ongeoorloofd geweld pleegt. Juist ook een ambtenaar in een functie als betrokkene uitoefende, moet met conflictueuze situaties kunnen omgaan en zich zo veel mogelijk onthouden van het gebruiken van geweld. Door zich op de hiervoor geschetste wijze te gedragen heeft betrokkene het in dit opzicht in hem te stellen vertrouwen ernstig beschaamd.

4.5. Het betrokkene verweten gedrag op 7 januari 2006 is eveneens als plichtsverzuim te beschouwen, ook al is dit van minder ernstige aard. Door na zeer korte afwezigheid terug te keren in het café waar zich de vechtpartij had afgespeeld, heeft betrokkene bewust het risico genomen dat zich opnieuw confrontaties zouden voordoen. In de gegeven omstan-digheden mocht van betrokkene worden verwacht en verlangd dat hij het café voor die avond of nacht het café zou laten.

4.6. Het vorenstaande overziende acht de Raad geen (voldoende) grond aanwezig voor het oordeel dat de betrokkene opgelegde disciplinaire straf van ontslag onevenredig is in verhouding tot de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De Raad tekent hierbij aan dat uit hetgeen door betrokkene is gesteld, niet kan worden geconcludeerd dat hem zijn gedragingen niet of verminderd zijn toe te rekenen.

4.7. Hieruit volgt dat het hoger beroep van de minister slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het inleidend beroep moet ongegrond worden verklaard.

5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2010.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) M.C.T.M. Sonderegger.

HD