Home

Centrale Raad van Beroep, 10-12-2009, BK6387, 08/4485 WAO

Centrale Raad van Beroep, 10-12-2009, BK6387, 08/4485 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 december 2009
Datum publicatie
14 december 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BK6387
Zaaknummer
08/4485 WAO

Inhoudsindicatie

Intrekking WAO-uitkering. Naar het oordeel van de Raad is in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts de grief over de verschillende diagnoses van de huisarts en de verzekeringsarts voldoende weerlegd. Daarbij komt dat het niet zozeer van belang is wat precies de diagnose is, maar dat het gaat om de vraag of de beperkingen juist zijn vastgesteld. In de FML zijn in verband met de psychische klachten van appellante de nodige beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad ziet in de in het dossier aanwezige gegevens geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de beperkingen zijn onderschat. Dit blijkt ook niet uit het feit dat appellante inmiddels onder behandeling is voor haar psychische klachten. De aan appellante voorgehouden functies zijn in overeenstemming met de voor haar vastgestelde belastbaarheid.

Uitspraak

08/4485 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2008, 07/4209 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 10 december 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Voor appellante is verschenen mr. Ben Ahmed voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 19 april 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 20 juni 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. In dat geval bestaat geen recht meer op een WAO-uitkering.

1.2. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante op 20 juni 2007, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv niet in enig verlies aan verdiencapaciteit.

1.3. Namens appellante is tegen dat besluit bezwaar gemaakt, waarbij is aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat de functies voor haar niet geschikt zijn. Bij besluit van 15 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat het medisch onderzoek tot onjuiste resultaten heeft geleid of onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft de medische mogelijkheden van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hierbij is rekening gehouden met een beperkte psychische belastbaarheid en een beperkte belastbaarheid van de rug en rechterarm. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 21 september 2007 geconcludeerd dat de verzekeringsarts alle medische klachten van appellante heeft onderkend en gewaardeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennisgenomen van de informatie van de behandelend sector en deze in zijn beoordeling betrokken. Uit genoemde informatie is gebleken dat de rechterarm klachten van appellante tevens een carpaal tunnelsyndroom rechts omvatten. Volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn in de FML al beperkingen ten aanzien van de rechterarmbelasting opgenomen, waarbij reeds rekening is gehouden met klachten op grond waarvan thans de diagnose carpaal tunnelsyndroom is gesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft, in reactie op een bij het bezwaarschrift gevoegde brief van de huisarts, tevens overwogen dat er geen sprake is van een diagnose depressie volgens de DSM-IV classificatie. Hij acht de door de verzekeringsarts gestelde diagnose aanpassingsstoornis niet onjuist. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellante geen informatie van haar behandelaar bij het Riagg heeft overgelegd. Voorts is gebleken dat appellante uiteindelijk niet aan een carpaal tunnelsyndroom is geopereerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot het benoemen van een deskundige. Ten aanzien van het arbeidskundige aspect van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen voldoende inzichtelijk hebben gemaakt dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.

3.1. In hoger beroep is aangevoerd dat de rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen omdat appellante niet in staat was om in beroep aanvullende informatie te verstrekken inzake haar psychische klachten. De rechtbank heeft hiermee miskend dat er altijd enig tijdsverloop is tussen het ontstaan van de klachten en de doorverwijzing voor behandeling, in het bijzonder bij psychische klachten. Inmiddels heeft appellante de intakefase bij het Delta Psychiatrisch Centrum in Rotterdam doorlopen. Bij het aanvullend hoger beroepschrift van 8 september 2008 zijn brieven gevoegd waarin appellante wordt uitgenodigd voor een gesprek op 30 juni 2008 bij de GGZ en een gesprek op 21 juli 2008 bij het genoemde Delta Psychiatrisch Centrum. Volgens appellantes gemachtigde is er wel degelijk sprake van een depressie en had de rechtbank zich niet mogen baseren op de niet onderbouwde stellingname van de bezwaarverzekeringsarts.

3.2. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad aangegeven niet te beschikken over inhoudelijke medische informatie over de behandeling van appellante. Die informatie zou dan toch geen betrekking hebben op de datum in geding. Appellantes gemachtigde is evenwel van oordeel dat de rechtbank een deskundige had moeten inschakelen omdat een aanpassingsstoornis iets heel anders is dan een depressie.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1. De bezwaarverzekeringsarts is in zijn rapport van 21 september 2007 ingegaan op de grief dat uit de brief van de huisarts naar voren komt dat er sprake is van een depressie, terwijl in het rapport van de verzekeringsarts wordt gesproken over een aanpassingsstoornis. De bezwaarverzekeringsarts wijst erop dat het woord depressie op meerdere manieren kan worden geïnterpreteerd. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is eerder sprake van depressief getinte klachten samenhangend met het ongelukkig zijn en het onwelbevinden van appellante. Hij beschouwt de door de verzekeringsarts gestelde diagnose aanpassingsstoornis in dat verband niet als onjuist. Naar het oordeel van de Raad is in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts de grief over de verschillende diagnoses van de huisarts en de verzekeringsarts voldoende weerlegd. Daarbij komt dat het niet zozeer van belang is wat precies de diagnose is, maar dat het gaat om de vraag of de beperkingen juist zijn vastgesteld. In de FML zijn in verband met de psychische klachten van appellante de nodige beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad ziet in de in het dossier aanwezige gegevens geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de beperkingen zijn onderschat. Dit blijkt ook niet uit het feit dat appellante inmiddels onder behandeling is voor haar psychische klachten.

4.2. Ter zitting van de Raad is van de zijde van het Uwv nog een rapport overgelegd van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 oktober 2009, waarin een toelichting wordt gegeven bij de in de FML van 5 april 2007 genoemde aspecten die betrekking hebben op geknield of gehurkt actief zijn en gebogen en/of getordeerd actief zijn in relatie tot de functies. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het overleggen van dit stuk. De Raad is van oordeel dat uit het dossier en de nadere toelichting in het ter zitting overgelegde rapport voldoende blijkt dat de aan appellante voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de voor haar vastgestelde belastbaarheid.

4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.

(get.) J.P.M. Zeijen.

(get.) A.C.A. Wit.

IvR