Home

Centrale Raad van Beroep, 28-05-2009, BI6965, 08-897 AW

Centrale Raad van Beroep, 28-05-2009, BI6965, 08-897 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 mei 2009
Datum publicatie
9 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BI6965
Zaaknummer
08-897 AW

Inhoudsindicatie

Oplegging disciplinaire strafontslag i.v.m. alcoholgebruik op de werkvloer en het onder invloed van alcohol werkzaam zijn. De Raad acht de opgelegde straf gezien de ernst van de gedragingen en de betekenis ervan voor het functioneren van appellant gedurende een lange reeks van jaren niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Waar door appellant wordt bepleit dat hem nog een laatste kans moet worden gegeven wijst de Raad erop dat hij die kans uitdrukkelijk heeft gekregen. Vast staat dat appellant die laatste kans niet heeft benut. De overige persoonlijke omstandigheden van appellant, zoals zijn financiële problemen, kunnen er naar het oordeel van de Raad niet toe leiden dat het college niet in redelijkheid tot zijn besluit tot strafontslag heeft kunnen komen.

Uitspraak

08/897 AW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 januari 2008, 06-1583 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: college)

Datum uitspraak: 28 mei 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H.E. Martens, I. Boon en R. Slagter, allen werkzaam bij de gemeente Groningen.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.

1.1. Appellant was werkzaam als [functie] bij de dienst [dienst] van de gemeente Groningen. Sedert 2001 bestonden problemen in verband met alcoholgebruik op de werkvloer dan wel het onder invloed van alcohol werkzaam zijn. Dit heeft geleid tot waarschuwingen, afspraken en het verlenen van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging - opdat appellant zich onder behandeling kon stellen voor zijn alcoholverslaving - , tot re-integratiepogingen en tot slot tot het bieden van een laatste kans. Dit alles heeft uiteindelijk niet het gewenste resultaat opgeleverd, waarna het college appellant, nadat door een arts was geoordeeld dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid op medische gronden, bij besluit van 11 april 2006 met toepassing van artikel 8:13 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Groningen met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd. Dat besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit).

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.

3.1. Tussen partijen is niet meer in geschil en ook voor de Raad staat vast dat appellant zich met zijn gedrag gedurende een reeks van jaren aan ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Niet gebleken is dat dit gedrag appellant niet kan worden toegerekend. Van medische arbeidsongeschiktheid is geen sprake en er zijn geen medische gegevens beschikbaar waaruit zou kunnen worden afgeleid dat appellant ten tijde van belang de onjuistheid van zijn handelen niet heeft kunnen inzien.

3.2. De Raad acht de opgelegde straf gezien de ernst van de gedragingen en de betekenis ervan voor het functioneren van appellant gedurende een lange reeks van jaren niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Waar door appellant wordt bepleit dat hem nog een laatste kans moet worden gegeven wijst de Raad erop dat hij die kans uitdrukkelijk heeft gekregen in de brief van 17 mei 2005. Daarbij werd appellant wederom in de gelegenheid gesteld zich onder behandeling te laten stellen, maar er werd ook verklaard dat dit zijn laatste kans was en dat, indien appellant zich niet aan de voorwaarden zou houden, hem strafontslag te wachten stond. Vast staat dat appellant die laatste kans niet heeft benut.

3.3. De overige persoonlijke omstandigheden van appellant, zoals zijn financiële problemen, kunnen er naar het oordeel van de |Raad niet toe leiden dat het college niet in redelijkheid tot zijn besluit tot strafontslag heeft kunnen komen. Appellant is lange tijd begripvol tegemoet getreden en hij is door zijn werkgever ook geholpen bij zijn financiële problemen. Appellant heeft het in hem gestelde vertrouwen echter steeds beschaamd, door keer op keer weer te vervallen in zijn onjuiste gedrag.

Dat appellant inmiddels zijn leven heeft gebeterd, kan daaraan niet afdoen.

4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009.

(get.) K. Zeilemaker.

(get.) P.W.J. Hospel.

HD