Home

Centrale Raad van Beroep, 26-05-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:224 BI6198, 07/2782 WAZ + 08/765 WAZ

Centrale Raad van Beroep, 26-05-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:224 BI6198, 07/2782 WAZ + 08/765 WAZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 mei 2009
Datum publicatie
9 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BI6198
Zaaknummer
07/2782 WAZ + 08/765 WAZ

Inhoudsindicatie

1) Toekenning WAZ-uitkering (25-35%). 2) Intrekking WAZ-uitkering. Timmerman zonder personeel. FML juist vastgesteld. Appellant heeft geen andersluidende medische informatie overgelegd. Vaststelling maatmanurenomvang tijdens de referteperiode. Timmerwerkzaamheden en indirecte werkzaamheden als acquisitie, administratie. Geselecteerde functies worden geschikt geacht. De wijze waarop appellant de bejegening heeft ervaren is niet van invloed op de rechtmatigheid van de besluiten over zijn arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

07/2782 WAZ en 08/765 WAZ

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraken van de rechtbank Dordrecht van 30 maart 2007, 06/214 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 21 december 2007, 07/367 (hierna: aangevallen uitspraak 2),

in de gedingen tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 26 mei 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht, hoger beroepen ingesteld.

Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Van den Ekart. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A. Kneefel.

De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 28 april 2009. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Van den Ekart. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. Kneefel.

II. OVERWEGINGEN

1.1.1. Bij besluit van 20 april 2005 heeft het Uwv geweigerd appellant per 8 februari 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen.

1.1.2. Bij bezwaarschrift, bij het Uwv ontvangen op 27 mei 2005, heeft appellant tegen het besluit van 20 april 2005 bezwaar gemaakt.

1.1.3. Bij besluit op bezwaar heeft het Uwv appellant per 8 februari 2005 een WAZ-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

1.1.4. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.2.1. Bij besluit van 13 oktober 2006 heeft het Uwv de WAZ-uitkering van appellant per 28 november 2006 ingetrokken op grond van de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 25% bedraagt.

1.2.2. Bij besluit op bezwaar van 7 maart 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 oktober 2006 ongegrond verklaard.

1.2.3. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant gericht tegen dit besluit ongegrond verklaard.

2.1. Appellant heeft zich in de hoger beroepschriften op het standpunt gesteld dat het Uwv zowel per 8 februari 2005 als per 28 november 2006 de bij hem bestaande medische beperkingen heeft onderschat. Naar zijn mening is hij niet meer duurzaam inzetbaar en is op zijn minst een urenbeperking aangewezen. Voorts heeft hij aangevoerd dat de functies die aan de schattingen ten grondslag zijn gelegd voor hem te zwaar en mitsdien niet passend zijn. Naar de mening van appellant is voorts de omvang van de maatman en het daarmee samenhangende maatmaninkomen niet op juiste wijze vastgesteld. Ten slotte heeft appellant verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

2.2. Het Uwv heeft bij brief van 29 september 2008 medegedeeld dat de voor appellant vastgestelde beperkingen die ten grondslag liggen aan het besluit appellant per 8 februari 2005 een WAZ-uitkering toe te kennen aanpassing behoeven in verband met van de neuroloog P.A.Th. Carbaat verkregen informatie over de bij appellant per 28 november 2006 bestaande beperkingen. Het Uwv heeft erop gewezen dat de informatie van de neuroloog in het kader van het vaststellen van de beperkingen van appellant per 28 november 2006 heeft geleid tot het aannemen van verdergaande beperkingen dan is geschied per 8 februari 2005. Het Uwv acht het uit een oogpunt van zorgvuldigheid aangewezen deze verdergaande beperkingen ook per 8 februari 2005 aanwezig te achten.

Het Uwv heeft aangegeven dat dit er toe leidt dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 februari 2007 zowel de per 8 februari 2005 als de per 28 november 2006 voor appellant geldende beperkingen en mogelijkheden weergeeft.

2.3. Bij brief van 29 september 2008 is voorts aangegeven dat het mediaanloon is gecorrigeerd in verband met een door de Raad gedane uitspraak over de maximering van de omvang van de maatman.

2.4. De in overwegingen 2.2 en 2.3 beschreven aanpassingen hebben het Uwv aanleiding gegeven de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per de in geding zijnde data opnieuw te berekenen. Deze nieuwe berekening leidde niet tot besluiten met een andere uitkomst.

2.5. Hetgeen door appellant ter zitting van de Raad van 17 oktober 2008 naar voren is gebracht is voor de gemachtigde van het Uwv aanleiding geweest aan te bieden om, op basis van door appellant aan het Uwv te leveren gegevens, nader onderzoek te plegen naar de omvang van de maatman van appellant.

2.6. Bij brief van 22 oktober 2008 heeft het Uwv de Raad medegedeeld dat aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 8 februari 2005 ten onrechte de functie van verkoper technische detailhandel ten grondslag is gelegd. Ook deze aanpassing leidt naar de mening van het Uwv - na herberekening - niet tot een besluit met een andere uitkomst.

2.7. Naar aanleiding van door appellant nader ingebrachte gegevens, waaronder een overzicht van de door appellant verrichte activiteiten en de boekhouding van appellant, heeft het Uwv aanleiding gezien de omvang van de maatmanarbeid te stellen op 35 uur per week. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 februari 2009 is vermeld dat appellant in het eerste refertejaar gemiddeld 35,23 uur per week daadwerkelijk timmerwerkzaamheden heeft verricht. In het tweede jaar heeft appellant 29,2 uren per week werkzaamheden verricht. Over beide refertejaren levert dit een gemiddeld aantal uren per week van 32,22 op. Voorts is in het rapport vermeld dat naast dit aantal uren appellant ook werkzaamheden heeft verricht in verband met acquisitie, administratie, onderhoud en aanschaf van gereedschappen, onderhoud van de bedrijfswagen en overige werkzaamheden ter bevordering van het bedrijf. In het rapport is aangegeven dat het aannemelijk is dat appellant zich ongeveer 2,5 à 3 uur per week met dit soort indirecte werkzaamheden heeft beziggehouden.

2.8. Ook de aanpassingen beschreven in overweging 2.7 geven naar de mening van het Uwv - na herberekingen - geen aanleiding tot het aanpassen van de besluiten die zien op de data in geding.

2.9. Bij brief van 16 april 2009, zoals toegelicht ter zitting, heeft appellant de omvang van de op 35 uur per week gestelde maatmanarbeid bestreden. Naar de mening van appellant is ten onrechte geen rekening gehouden met de weken waarin hij niet heeft gewerkt. Voorts zijn de zogenoemde indirecte uren ten onrechte bij de berekening betrokken en in ieder geval op een te hoog aantal per week vastgesteld. Appellant heeft voorts nog aangevoerd dat hij de aan de schattingen ten grondslag gelegde functies ook niet kan verrichten, omdat hij niet in staat is auto te rijden. Ten slotte heeft appellant in niet mis te verstane bewoordingen zijn beklag gedaan over de wijze waarop hij door de gemachtigde van het Uwv tegemoet is getreden.

3.1. De Raad overweegt als volgt.

3.2.1. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berust - uiteindelijk - zowel voor wat betreft de situatie per 8 februari 2005 als per 28 november 2006 op de beperkingen en mogelijkheden van appellant zoals deze zijn neergelegd in de FML van 27 februari 2007.

3.2.2. Appellant heeft in hoger beroep ten aanzien van zijn medische situatie en de hieruit voortvloeiende beperkingen herhaald hetgeen hij reeds heeft aangevoerd in zijn beroep dat heeft geleid tot aangevallen uitspraak 2. Een verklaring van een medicus die appellant steunt in zijn opvatting over de bij hem bestaande beperkingen heeft appellant niet overgelegd.

3.2.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de FML van 27 februari 2007 niet op juiste wijze de mogelijkheden en beperkingen van appellant weergeeft.

3.3.1. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per meergenoemde data rust mede op het uitgangspunt dat de maatmanurenomvang tijdens de referteperiode gemiddeld 35 uren per week bedroeg.

3.3.2. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat bij de vaststelling van de maatmanurenomvang slechts die weken bezien dienen te worden waarin door appellant timmerwerkzaamheden zijn verricht en dat ook alle zogenoemde indirecte werkzaamheden buiten beschouwing moeten blijven. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapport van 4 februari 2009 ter zake heeft gesteld. De Raad kan zich voorts ook geheel vinden in hetgeen in dit rapport is gesteld over de wijze waarop het maatmanloon van een zelfstandige zonder personeel dient te worden vastgesteld.

3.3.3. Naar het oordeel van de Raad is appellant met de vaststelling van een maatmanurenomvang van 35 uren geenszins tekort gedaan. De Raad wijst erop dat appellant in zijn aanvullend hoger beroepschrift van 22 september 2008 het standpunt heeft ingenomen dat hij voor zijn uitvallen gemiddeld 40 uren per week werkzaam was tegen een uurtarief van € 32,50 tot € 40,-. Appellant heeft dit standpunt gestaafd met een rapport van Heling & Partners van 30 juni 2004, opgesteld ten behoeve van Allianz Nederland Levensverzekering NV.

3.3.4. De Raad kan appellant niet volgen in zijn standpunt dat het aantal indirecte uren minder hoog is dan door het Uwv is aangenomen. Uit het rapport van Heling & Partners volgt dat appellant alleen al aan administratie en acquisitie vijf uren per week besteedde.

3.3.5. De Raad kan het ter zitting van 28 april 2009 door appellant ingenomen standpunt dat het rapport van Heling & Partners niet deugdelijk is en hij onvoldoende tijd heeft gehad om dit rapport te weerleggen niet volgen. Appellant heeft dit rapport zelf ingebracht en zich op dit rapport beroepen.

3.4. Het standpunt van appellant dat hij de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen treft geen doel. De in die functies voorkomende belastingen gaan de mogelijkheden van appellant zoals deze uit de FML van 27 februari 2007 voortvloeien niet te boven. Autorijden komt in die functies niet voor, zodat hetgeen appellant daaromtrent heeft gesteld evenmin doel treft.

3.5. Hetgeen appellant heeft gesteld over de wijze waarop hij door de gemachtigde van het Uwv is bejegend kan aan het vorenstaande niet afdoen. Dit reeds omdat de wijze waarop appellant de bejegening heeft ervaren niet van invloed is op de rechtmatigheid van de besluiten over zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad volstaat ermee op te merken dat – daargelaten het antwoord op de vraag of de bejegening heeft plaatsgevonden op een wijze als door appellant is ervaren – de door appellant ter zitting gebezigde bewoordingen geen recht doen aan de aan appellant gerichte brief van de gemachtigde van het Uwv, waarin de gemachtigde heeft aangegeven geenszins te hebben beoogd appellant te kwetsen en dat hij, indien hij dit onbedoeld toch heeft gedaan, hiervoor zijn verontschuldigingen aanbiedt.

3.6. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd kan mitsdien niet tot het oordeel leiden dat per 8 februari 2005 de WAZ-uitkering van appellant had dienen te worden berekend naar een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse dan is geschied. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd kan evenmin tot het oordeel leiden dat het Uwv ten onrechte tot de opvatting is gekomen dat appellant per 28 november 2006 geen recht op een WAZ-uitkering meer heeft.

3.7. De grief van appellant dat sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM treft geen doel. Van een overschrijding is geen sprake nu tussen de datum waarop het bezwaarschrift bij het Uwv is ontvangen en deze uitspraak geen vier jaren zijn verstreken.

3.8. De hoger beroepen van appellant treffen mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

3.9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraken.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2009.

(get.) J. Brand.

(get.) M.A. van Amerongen.

JL