Home

Centrale Raad van Beroep, 13-05-2009, BI3737, 07-6897 ZW

Centrale Raad van Beroep, 13-05-2009, BI3737, 07-6897 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 mei 2009
Datum publicatie
14 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BI3737
Zaaknummer
07-6897 ZW

Inhoudsindicatie

Geen recht (meer) op ziekengeld. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen aanleiding bestaat de bevindingen van bezwaarverzekeringsarts Van der Leij voor onzorgvuldig dan wel onjuist te houden. Ten aanzien van de grief dat de verzekeringsarts ten onrechte het verzekeringsgeneeskundig protocol Aspecifieke lage rugpijn niet heeft toegepast, overweegt de Raad dat deze protocollen niet van toepassing zijn bij een ZW-beoordeling. Het Uwv heeft op goede gronden de conclusie getrokken dat appellante per de datum in geding in staat moet worden geacht om haar arbeid te verrichten en dat appellante derhalve met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de ZW.

Uitspraak

07/6897 ZW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 november 2007, 07/420 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 13 mei 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. van Wolde, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Voor appellante is verschenen mr. F. Bakker, kantoorgenoot van mr. Van Wolde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, voorheen werkzaam als sociaal/cultureel medewerkster, heeft zich per 22 september 2005 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met rug- en maag/darmklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellante meerdere malen het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts A.M. Korenhof. Na het laatste spreekuur van 24 november 2006 heeft deze arts informatie opgevraagd bij de maag-, darm en leverarts F.T.M. Peters en de huisarts van appellante. Op basis van zijn eigen bevindingen en de bovengenoemde informatie heeft Korenhof appellante per 11 december 2006 hersteld verklaard.

1.2. Bij besluit van 7 december 2006 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij vanaf 11 december 2006 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid en daarom met ingang van 11 december 2006 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).

1.3. Het tegen het besluit van 7 december 2006 gerichte bezwaar van appellante is na een heroverweging door bezwaarverzekeringsarts J. van der Leij – waarbij hij ook de ontvangen informatie van de maag-, darm- en leverarts van 8 juni 2006, de neuroloog van 26 september 2006, de revalidatiearts van 24 november 2006 en de huisarts van

28 november 2006 heeft meegewogen – bij besluit van 19 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken bezwaarverzekeringsarts, die naar het oordeel van de rechtbank blijk heeft gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek.

3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar darm- en rugklachten door het Uwv zijn onderschat en dat het Uwv geen aandacht heeft besteed aan de vraag welke werkzaamheden appellante laatstelijk verrichte. Tevens heeft appellante gesteld dat de verzekeringsarts het verzekeringsgeneeskundige protocol aspecifieke lage rugpijn, in acht had moeten nemen. Ter onderbouwing van het standpunt dat de rugklachten door het Uwv zijn onderschat heeft appellante ten slotte informatie van de huisarts overgelegd met daarbij gevoegd een rapport van de radioloog J. Bruns van 24 oktober 2008, waaruit blijkt dat sprake is van een acute rughernia.

4.1. De Raad overweegt als volgt.

4.2. De verzekeringsarts Korenhof heeft appellante op meerdere spreekuren onderzocht en heeft de conclusie dat appellante met ingang van 11 december 2006 niet meer ongeschikt is voor haar arbeid mede gebaseerd op informatie van de huisarts en de maag-, darm- en leverarts. De bezwaarverzekeringsarts Van der Leij had, zoals blijkt uit de rapportage van 16 maart 2007, bij zijn beoordeling tevens de beschikking over aanvullende informatie van de behandelend revalidatiearts en neuroloog. Van der Leij heeft geconcludeerd dat weliswaar rugklachten bestaan, maar dat neurologische implicaties blijken te zijn uitgesloten. Met betrekking tot de darmklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat de maag-, darm en leverarts geen onderliggende pathologie heeft kunnen aantonen. De in beroep overgelegde informatie van

dr. A.C. den Hartog laat volgens Van der Leij geen ander beeld zien dan al bij het Uwv bekend was. Er is sprake van een discusdegeneratie zonder aanwijzingen voor wortelcompressie. Van belang is dat ook Den Hartog aangeeft dat er geen direct contact bestaat tussen de discus en de zenuwwortel, hetgeen betekent dat ook Den Hartog vaststelt dat er geen wortelbeïnvloeding is. Nu –anders dan verzekeringsarts R.A. Hollander in zijn rapportage van 6 september 2007 wil doen vermoeden – het werk van appellante niet wordt gekenmerkt door rugbelastende activiteiten, zoals blijkt uit de door appellante zelf beschreven werkzaamheden, is er geen reden tot herziening van het standpunt dat appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk, aldus Van der Leij in zijn rapportage van 20 september 2007. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen aanleiding bestaat de bevindingen van bezwaarverzekeringsarts Van der Leij voor onzorgvuldig dan wel onjuist te houden. De Raad overweegt voorts dat de informatie van radioloog Bruns geen betrekking heeft op de datum in geding 11 december 2006 maar op een veel latere datum, zodat de Raad aan die informatie in dit geding niet de betekenis toekent die appellante daaraan gehecht wil zien.

4.3. Ten aanzien van de grief dat de verzekeringsarts ten onrechte het verzekeringsgeneeskundig protocol Aspecifieke lage rugpijn niet heeft toegepast, overweegt de Raad als volgt.

4.4. In artikel 2 van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten van 31 januari 2006, Stcrt. 2006, 33 (hierna: de Regeling), is het toepassingsbereik van de verzekeringsgeneeskundige protocollen – waaronder ook het protocol Aspecifieke rugpijn – bepaald. Uit dit artikel blijkt dat deze protocollen toepassing vinden bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de WAJONG, WAZ of WAO of volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA. Deze protocollen zijn dan ook niet van toepassing bij een ZW-beoordeling. De grief treft derhalve geen doel.

4.5. De Raad is, gelet op hetgeen onder 4.2 en 4.4 is overwogen, van oordeel dat het Uwv op goede gronden de conclusie heeft getrokken dat appellante per 11 december 2006 in staat moet worden geacht om haar arbeid te verrichten en dat appellante derhalve met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de ZW.

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) A.L. de Gier.

GdJ