Home

Centrale Raad van Beroep, 04-02-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:48 BH2445, 06/3136 WAO en 06/3190 WAO

Centrale Raad van Beroep, 04-02-2009, ECLI:NL:CRVB:2009:48 BH2445, 06/3136 WAO en 06/3190 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 februari 2009
Datum publicatie
12 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BH2445
Zaaknummer
06/3136 WAO en 06/3190 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 98e, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 23

Inhoudsindicatie

Intrekking WAO-uitkering. Was het Uwv bevoegd betrokkene (geboren in 1948) na 1 oktober 2004 te herbeoordelen?

Ook al zou betrokkene gelet op haar geboortedatum zijn uitgezonderd van de cohortsgewijze herbeoordelingsoperatie, dit neemt niet weg dat ook dan, indien daarvoor aanleiding is, een herbeoordeling plaats kan vinden op basis van de voor haar geldende criteria. Niet gebleken van misbruik van bevoegdheid. Terugwijzing naar rechtbank.

Uitspraak

06/3136 WAO en 06/3190 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

1. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)

en

2. [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 april 2006, nr. 05/1101(hierna: aangevallen uitspraak),

in de gedingen tussen:

betrokkene

en

het Uwv.

Datum uitspraak: 4 februari 2009

I. PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 06/3136.

Namens betrokkene heeft mr. M. Elfferich-van der Woude, juridisch adviseur te Landsmeer, hoger beroep ingesteld. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 06/3190.

In het geding 06/3136 is namens betrokkene een verweerschrift ingediend.

In het geding 06/3190 heeft het Uwv een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de gedingen gevoegd. Het onderzoek ter zitting in de gedingen heeft plaatsgehad op 27 juni 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. van Bezu. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door

mr. Elfferich-van der Woude, voornoemd.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, geboren [inh] 1948, was laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster bij een bank en is in 1971 voor deze werkzaamheden uitgevallen. Met ingang van 27 oktober 1972 is aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadien is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene enkele malen gewijzigd.

1.2. In 1996 heeft er in het kader van de Wet terugdringing beroep op de arbeids-ongeschiktheidsregelingen (TBA) een heronderzoek plaatsgevonden, resulterend in een besluit van 10 december 1996 waarbij de mate van ongeschiktheid van betrokkene met ingang van 1 december 1996 ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%. In dat besluit is tevens aan betrokkene meegedeeld dat de TBA erin voorziet dat telkens na een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid de uitkering wordt voortgezet gedurende een periode van maximaal vijf jaar, welke periode voor betrokkene een aanvang heeft genomen op 1 december 1996 en eindigt op 1 december 2001.

1.3. Naar aanleiding van de door betrokkene ten behoeve van de arbeidsongeschikt-heidsbeoordeling ingevulde vragenlijst van 6 november 2001, heeft de medisch medewerker van het Uwv in zijn rapportage van 8 maart 2002 geconcludeerd dat betrokkene opgeroepen dient te worden voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Deze conclusie is door de verzekeringsarts geaccordeerd.

1.4. Bij rondzendbrief van 1 september 2004 is betrokkene op de hoogte gesteld van de wijzigingen van de WAO met ingang van 1 oktober 2004. Daarbij is betrokkene medegedeeld dat, gelet op het feit dat zij op 1 juli 2004 55 jaar of ouder was, haar uitkering niet verandert naar aanleiding van de nieuwe regelgeving. Voorts is betrokkene medegedeeld dat de periodieke herbeoordelingen voor haar zijn vervallen.

1.5. In september 2004 is het Uwv overgegaan tot een nadere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Naar aanleiding van de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 19 november 2004 de WAO-uitkering per 5 januari 2005 ingetrokken, omdat betrokkene per 4 november 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.

1.6. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij bestreden besluit van 1 juni 2005 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft zij bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen: “De wetgever heeft naast het laten vervallen van de wettelijke herbeoor-delingen met de invoering van art. 98e WAO expliciet vastgelegd dat alle lopende uitkeringen per 1 oktober 2004 zijn omgezet in uitkeringen voor onbepaalde duur. Voorts heeft de wetgever de keuze gemaakt diegenen geboren voor of op 1 juli 1949 uit te sluiten van de cohortsgewijze herbeoordeling. In de Memorie van Toelichting (TK, vergaderjaar 2003-2004, 29 498, nr. 3. p. 4) wordt daartoe overwogen dat de financiële opbrengst van de herbeoordeling van die groep minimaal zou zijn, terwijl dit wel veel capaciteit van het UWV zou vergen. Een verlate vijfdejaarsherbeoordeling, zoals verweerder in dit geval heeft uitgevoerd, is derhalve per 1 oktober 2004 niet meer mogelijk.”

3. Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er na 1 oktober 2004 geen (verlate) vijfdejaarsherbeoordeling meer kan worden uitgevoerd.

4. Met betrekking tot het hoger beroep van het Uwv overweegt de Raad het volgende.

4.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de WAO, zoals deze bepaling luidde tot 1 oktober 2004 en voor zover hier van belang, gelezen in samenhang met artikel XVIII van de wet TBA, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend over een periode van 5 jaar.

Ingevolge het tweede lid van artikel 34, voor zover hier van belang, stelt het Uwv de belanghebbende van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk vier maanden voor de datum waarop de periode waarover de arbeidsongeschikt-heidsuitkering is toegekend, verstrijkt.

Ingevolge het vierde lid van dat artikel wordt, indien niet binnen de termijn van 13 weken een beslissing is genomen op een tijdig ingediende aanvraag tot voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag is bekendgemaakt.

Ingevolge het vijfde lid van dat artikel, voor zover hier van belang, wordt een aanvraag tot voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering geacht tijdig te zijn ingediend, indien het Uwv de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan.

4.2. Per 1 oktober 2004 is in werking getreden de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2004, 416, hierna: de Wet). In de Wet is het bestaande wettelijke stelsel van eerste- en vijfdejaarsherbeoordelingen vervangen door een eenmalige herbeoordeling waarbij uitkeringsgerechtigden op basis van leeftijd worden opgeroepen voor een herbeoordeling op basis van een aangepast Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Daartoe is onder meer het eerste lid van artikel 34 van de WAO vervangen, artikel XVIII van de Wet TBA ingetrokken en een nieuw artikel 98e ingevoerd in de WAO. Dit artikel luidt als volgt: “Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn toegekend voor de inwerkingtreding van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, dan wel daarna met toepassing van artikel 91b, worden geacht te zijn toegekend voor onbepaalde tijd.”

4.3. Gelet op het eerder genoemde besluit van 10 december 1996 eindigde de WAO-uitkering van betrokkene op

1 december 2001.

Nu de Raad op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat het Uwv aan betrokkene een kennisgeving heeft doen toekomen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de WAO, wordt betrokkene ingevolge artikel 34, vijfde lid, van de WAO geacht tijdig een aanvraag tot voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering te hebben ingediend. Omdat het Uwv geen beslissing heeft genomen op deze tijdig ingediende aanvraag tot voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, is de uitkering van betrokkene ingevolge artikel 34, vierde lid, van de WAO, zoals deze bepaling luidde tot 1 oktober 2004, ongewijzigd voortgezet tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag is bekendgemaakt, zijnde in dit geval 19 november 2004.

4.4. Voor het antwoord op de vraag of het Uwv in het geval van betrokkene bevoegd was na 1 oktober 2004 een herbeoordeling uit te voeren acht de Raad het, anders dan de rechtbank, niet van belang of de ongewijzigd voortgezette arbeidsongeschiktheids-uitkering van betrokkene met ingang van 1 oktober 2004 moet worden aangemerkt als een uitkering die is toegekend voor onbepaalde tijd. Ook al zou, zoals de rechtbank heeft overwogen, betrokkene gelet op haar geboortedatum zijn uitgezonderd van de cohortsgewijze herbeoordelingsoperatie; dit neemt niet weg dat ook dan, indien daarvoor aanleiding is, een herbeoordeling plaats kan vinden op basis van de voor haar geldende criteria. De Raad ziet geen redenen waarom het Uwv daartoe niet bevoegd zou zijn. In - het ook na 1 oktober 2004 nog onverkort van toepassing zijnde - artikel 23 van de WAO is immers de bevoegdheid voor het Uwv neergelegd om - kort gezegd - zo vaak hij dat nodig oordeelt degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op te roepen in verband met de aanspraak op of het genot van die uitkering.

4.5. Nu niet gesteld of gebleken is dat het Uwv zijn bevoegdheid om betrokkene op te roepen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, namelijk voor het beoordelen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering en het nemen van een besluit ter zake dat recht, vermag de Raad niet in te zien dat het aan het Uwv niet vrij stond de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 5 januari 2005 te beoordelen.

5. Al het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.

6. Omdat de rechtbank haar oordeelsvorming ten aanzien van het bestreden besluit heeft beperkt tot het hierboven aan de orde gestelde aspect, maar ten gronde nog geen oordeel heeft gegeven, acht de Raad termen aanwezig om met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet de onderhavige zaak terug te wijzen naar de rechtbank Leeuwarden teneinde opnieuw te worden behandeld.

7. In het kader van die procedure zal tevens kunnen worden bezien of en zo ja, in hoeverre de door betrokkene gevraagde veroordeling van het Uwv in de kosten van de geraadpleegde artsen voor toewijzing in aanmerking komt. De daarop betrekking hebbende grief van betrokkene kan om die reden hier buiten beschouwing blijven.

8. De Raad stelt ten slotte vast dat in hoger beroep niet is gebleken van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Wijst de zaak terug naar de rechtbank Leeuwarden.

Aldus gegeven door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van

M.D.F. de Moor als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) M.D.F. de Moor.

MH