Home

Centrale Raad van Beroep, 05-01-2009, BG9682, 08-753 WWB

Centrale Raad van Beroep, 05-01-2009, BG9682, 08-753 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 januari 2009
Datum publicatie
14 januari 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BG9682
Zaaknummer
08-753 WWB
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 1:3, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 17, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 18

Inhoudsindicatie

Een waarschuwing heeft in beginsel gevolgen voor appellants aanspraken op uitkering ingevolge de WWB bij eventuele toekomstige vergelijkbare verwijtbare gedragingen. De schriftelijke waarschuwing dient beschouwd te worden als inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, en daarmee als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.

Uitspraak

08/753 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], zonder vaste woon- of verblijfplaats, (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 januari 2008, 07/948 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)

Datum uitspraak: 5 januari 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Jalving, werkzaam bij de gemeente Groningen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het College appellant een waarschuwing gegeven omdat hij niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft voldaan. Bij besluit van 30 augustus 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2007 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de waarschuwing niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat deze niet is gericht op rechtsgevolg.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2007 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

4.2. De Raad stelt voorop dat het College met zijn besluit toepassing heeft gegeven aan artikel 18, tweede lid, van de WWB en artikel 11, tweede lid, van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Groningen (hierna: Maatregelenverordening). De Maatregelenverordening voorziet in het geven van een schriftelijke waarschuwing onder meer in geval van de hier volgens het College aan de orde zijnde gedraging, hierin bestaande dat appellant, kort gezegd, de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Het College legt, indien zich zodanige gedraging voordoet, volgens de Maatregelenverordening in beginsel eerst dan een maatregel op, indien daaraan een waarschuwing is voorafgegaan.

Een waarschuwing als de onderhavige veronderstelt derhalve schending van artikel 17, eerste lid, van de WWB, en heeft, zoals uit de Maatregelenverordening blijkt, in beginsel gevolgen voor appellants aanspraken op uitkering ingevolge de WWB bij eventuele toekomstige vergelijkbare verwijtbare gedragingen.

De waarschuwing vormt aldus een essentieel en onlosmakelijk onderdeel van de gevolgen die de op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB gebaseerde Maatregelenverordening verbindt aan de hiervoor weergegeven gedraging. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de schriftelijke waarschuwing als de onderhavige beschouwd dient te worden als inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, en daarmee als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Dat de gegeven waarschuwing niet in alle gevallen wordt gevolgd door een maatregel doet aan het vorenstaande niet af.

4.3. Hetgeen in 4.2 is overwogen leidt de Raad tot de slotsom dat het College bij het besluit van 30 augustus 2007 het bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2007 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het besluit van 30 augustus 2007 vernietigen en het College opdragen alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2007. Bij dat besluit dient tevens te worden beslist op het verzoek om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten.

4.4. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 30 augustus 2007;

Draagt het College op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Groningen;

Bepaalt dat de gemeente Groningen aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R. Kooper en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2009.

(get.) A.B.J. van der Ham.

(get.) S.R. Sharma.

IJ