Home

Centrale Raad van Beroep, 21-08-2008, BE9796, 07-6392 WUV

Centrale Raad van Beroep, 21-08-2008, BE9796, 07-6392 WUV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 augustus 2008
Datum publicatie
4 september 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BE9796
Zaaknummer
07-6392 WUV

Inhoudsindicatie

Gebitsklachten in een te ver verwijderd verband met de psychische klachten.

Uitspraak

07/6392 WUV

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[Naam appellant], wonende te [woonplaats], Israël (hierna: appellant),

en

de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)

Datum uitspraak: 21 augustus 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 31 augustus 2007, kenmerk BZ 47007, JZ/I70/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.

Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

Beide partijen hebben nog nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Namens appellante is verschenen mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante, geboren in 1958 in [geboorteplaats], is in 1990 als zogenoemd tweede generatie slachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van artikel 3, tweede lid van de Wet op grond van psychische klachten en ontvangt als zodanig onder meer een periodieke uitkering. In 1992 is aan haar een vergoeding toegekend voor het ondergaan van een ontwenningskuur in verband met drugsverslaving. Vergoeding van tandartskosten is bij besluit van 8 juli 1992 geweigerd, op de grond dat appellante als tweede generatie slachtoffer buiten het beleid inzake gebitsrehabilitatie viel en deze niet medisch geïndiceerd werd geacht in verband met de causale ziekte of gebreken. Tegen die weigering zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

1.2. In januari 2007 heeft appellante een aanvraag ingediend voor vergoeding van een gebitsrestauratie, waarop verweerster bij besluit van 21 februari 2007 afwijzend heeft beslist op de grond dat geen sprake is van relevante nieuwe feiten of omstandigheden waarmee bij de eerdere beslissing geen rekening is gehouden. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.

Hierbij is overwogen dat de gebitsklachten van appellante in een te ver verwijderd verband staan met de psychische klachten van appellante, welke klachten in overwegende mate in verband staan met de bij haar ouders door de vervolging ontstane ziekten of gebreken. Bij appellante is volgens verweerster geen sprake van verwaarlozing als gevolg van een (rechtstreekse) psychopathologie, maar van verwaarlozing als gevolg van drugsgebruik. Dit drugsgebruik is een afgeleid (een indirect) gevolg van de psycho-pathologie en de gebitsklachten zouden dan hiervan weer een indirect gevolg zijn.

2. In beroep is namens appellante naar voren gebracht dat de drugsverslaving van appellante destijds werd gezien als onderdeel van de tweede generatie problematiek en dat dit ook door de medisch adviseur van verweerster is onderkend bij vergoeding van de ontwenningskuur. Nu causaal verband is aanvaard ten aanzien van drugsgebruik en appellante al haar tanden heeft verloren als gevolg van jarenlang drugsgebruik, zou ook de verzochte gebitsrestauratie moeten worden vergoed. Omdat het beleid van verweerster in 1992 geen ruimte gaf voor toekenning van deze voorziening aan tweede generatie slachtoffers, heeft toen geen inhoudelijke medische beoordeling plaatsgevonden. Met een beroep op wetenschappelijke gegevens en gegevens met betrekking tot de medische situatie van appellante is het causaal verband tussen het langdurig drugsgebruik van appellante vanaf jonge leeftijd en de gevolgen daarvan voor haar gebit nader onder-bouwd. Appellante begrijpt niet dat door verweerster wel rekening wordt gehouden met de gevolgen van eetstoornissen voor het gebit en niet met die van drugsverslaving.

3. In verweer is aangevoerd dat de gebitsklachten in 1992 als niet causaal zijn beoordeeld en dat geen nieuwe medische nova zijn ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden. De verslavingsproblematiek is een indirect gevolg van de psychopathologie die bij appellante bestaat ten gevolge van de vervolging van haar ouders en de gebitsklachten zijn weer een afgeleide daarvan. Als de gebitsklachten als causaal zouden worden aanvaard, zou ook causaal verband moeten worden aangenomen ten aanzien van andere als gevolg van langdurig drugsgebruik optredende gezondheidsklachten en dat gaat volgens verweerster te ver.

4. De Raad acht het onder 3 weergegeven standpunt van verweerster in rechte houdbaar. Dat ten aanzien van de psychische klachten van appellante een verband in overwegende mate met de vervolging van de ouders aanwezig is geacht en in dat kader ook is over-gegaan tot vergoeding van een ontwenningskuur in verband met de drugsverslaving als gevolg van die psychische problematiek, brengt naar het oordeel van de Raad niet mee dat ook de hier aan de orde zijnde gevolgen van langdurige verwaarlozing van het gebit door het drugsgebruik als causaal moeten worden aangemerkt. Dat bij gebitsschade als direct gevolg van sommige eetstoornissen (meestal bij vervolgden) door verweerster wel een causaal verband met psychische ziekten of gebreken aanwezig is geacht, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen.

5. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2008.

(get.) A. Beuker-Tilstra.

(get.) M. van Berlo.

HD