Home

Centrale Raad van Beroep, 03-06-2008, BD3405, 07-2790 WWB

Centrale Raad van Beroep, 03-06-2008, BD3405, 07-2790 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 juni 2008
Datum publicatie
9 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BD3405
Zaaknummer
07-2790 WWB

Inhoudsindicatie

Bijzondere bijstand. Verhuiskosten. Geen noodzakelijke kosten.

Uitspraak

07/2790 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 maart 2007, 06/1856 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)

Datum uitspraak: 3 juni 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 22 april 2008, waar partijen niet zijn verschenen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellante ontving in de gemeente Nijmegen een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.

Appellante is in oktober 2005 verhuisd van Nijmegen naar Steenwijk. Op 7 oktober 2005 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van die verhuizing.

Bij besluit van 18 november 2005 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van

18 november 2005 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van

28 februari 2006 ongegrond verklaard.

Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

De Raad is van oordeel dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen. Anders is dat met betrekking tot het antwoord op de vraag of die kosten noodzakelijk zijn. Appellante heeft aangevoerd dat haar verhuizing in oktober 2005 noodzakelijk was vanwege gezondheidsredenen. In dat verband heeft appellante er op gewezen dat zij gedurende meerdere jaren in haar woonomgeving steeds een woondruk heeft ervaren, die de rechtbank ten onrechte niet voldoende aangetoond heeft geacht. De Raad kan zich evenwel verenigen met het oordeel van de rechtbank - en in de overwegingen waarop dit oordeel rust - dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de verhuizing van appellante sprake was van een sociale of medische urgentie voor die verhuizing. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. Ten slotte overweegt de Raad dat, anders dan zij nog heeft aangevoerd, niet is gebleken van een - rechtens te honoreren - toezegging vanwege de gemeente Nijmegen dat aan haar een verhuiskostenvergoeding zal worden toegekend. De verhuiskosten die appellante heeft gemaakt zijn dan ook niet aan te merken als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat reeds hierom geen recht bestond op bijzondere bijstand voor die kosten. Gelet hierop komt de Raad niet toe aan een beoordeling van de door appellante gestelde financiële problemen. Het voorgaande betekent dat het College de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen.

Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2008.

(get.) G.A.J. van den Hurk.

(get.) W. Altenaar.

AR