Home

Centrale Raad van Beroep, 16-04-2008, BD1033, 06-6940 REA

Centrale Raad van Beroep, 16-04-2008, BD1033, 06-6940 REA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 april 2008
Datum publicatie
8 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BD1033
Zaaknummer
06-6940 REA

Inhoudsindicatie

Primair besluit zonder bezwaarclausule is onvoldoende voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Bezwaar niet-ontvankelijk.

Uitspraak

06/6940 REA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 oktober 2006, 05/3110 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellant

en

de Raad van Bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),

Datum uitspraak: 16 april 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft I.M.H. Merks-Metz, werkzaam bij Merks Advies in Sociale Verzekering B.V. te Son, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2008. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Appellant heeft op 27 januari 2005 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: REA) een aanvraag ingediend voor vergoeding van een door hem gevolgde training bij Medisch Centrum Winter.

Bij besluit van 7 februari 2005 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen.

Bij brief van 31 maart 2005 is namens appellant verzocht de aanvraag van 7 februari 2005 opnieuw in behandeling te nemen.

Bij brief van 1 april 2005 heeft het Uwv de in het besluit van 7 februari 2005 neergelegde afwijzing herhaald.

Bij brief van 20 april 2005 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen de brief van 1 april 2005.

Bij besluit van 19 september 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de brief van 1 april 2005 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 september 2005 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het bezwaar tegen de brief van 1 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze niet-ontvankelijk verklaring in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 19 september 2005.

Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Kort samengevat is hiertoe aangevoerd dat de brief van 1 april 2005 in de plaats is getreden van het besluit van 7 februari 2005. Het Uwv heeft het bezwaar gericht tegen de brief van 1 april 2005 in behandeling genomen en ontvankelijk verklaard, waaruit blijkt dat het Uwv de brief van 1 april 2005 ziet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

De Raad stelt vast dat op de aanvraag van appellant van 27 januari 2005 is beslist bij het primaire besluit van 7 februari 2005. Het enkele feit dat daarin geen bezwaarclausule staat neemt niet weg dat sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief van het Uwv van 1 april 2005 is niet zulk een besluit, nu met die brief niet is beoogd enig nieuw rechtsgevolg in het leven te roepen.

In het onderhavige geval liep de tegen het primaire besluit van 7 februari 2005 openstaande bezwaartermijn van 8 februari 2005 tot en met 21 maart 2005.

Aangezien het bezwaarschrift van 20 april 2005 is ingediend na afloop van die termijn is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb.

De Raad stelt ten overvloede vast dat ook de brief van 31 maart 2005, waarin namens appellant is verzocht de aanvraag van 7 februari 2005 opnieuw in behandeling te nemen, is ingediend na afloop van vorengenoemde bezwaartermijn.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Laatstbedoelde situatie doet zich hier niet voor. Het enkele feit dat het Uwv geen mededeling heeft gedaan van de mogelijkheid om bezwaar te maken is volgens vaste rechtspraak onvoldoende voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Van bijkomende omstandigheden op grond waarvan in het onderhavige geval

niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou moeten blijven, is de Raad niet gebleken.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008.

(get.) M.I. ’t Hooft.

(get.) R.L. Rijnen.

OA