Home

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2008, BC5335, 06-975 WAO

Centrale Raad van Beroep, 27-02-2008, BC5335, 06-975 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 februari 2008
Datum publicatie
3 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BC5335
Zaaknummer
06-975 WAO

Inhoudsindicatie

Schatting WAO. Juistheid belastbaarheid. Geschiktheid geselecteerde functies. In beroep niet ingegaan op de grief dat betrokkene aangewezen wordt geacht op WSW-werk in de categorie “ernstige arbeidshandicap”.

Uitspraak

06/975 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant],

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 december 2005, 05/443 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 27 februari 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.L.J.J. Vereijken, verbonden aan de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2008. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Vereijken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.

II. OVERWEGINGEN

Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Appellant, laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur, is op 8 januari 1996 uitgevallen wegens hartklachten en na het voltooien van de wettelijke wachttijd is hij in aanmerking gebracht voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die sedert 31 december 2000 is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

Ingaande 13 december 2002 heeft appellant zich met spanningsklachten arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 21 mei 2004 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) met ingang van 12 december 2003 herzien en nader vastgesteld naar de klasse van 25 tot 35%. Bij besluit op bezwaar van 21 februari 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 21 mei 2004 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de medische advisering, die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet in strijd is te achten met de zorgvuldigheidsvereisten en dat het bestreden besluit berust op een juiste, althans toereikende, medische grondslag. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit ten tijde van het nemen ervan niet was voorzien van een deugdelijke motivering van de geschiktheid van de geselecteerde functies als bedoeld in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN: AR 4716) en derhalve heeft de rechtbank het bestreden besluit om die reden vernietigd. Nu hangende de beroepsprocedure de bezwaararbeidsdeskundige naar het oordeel van de rechtbank alsnog genoegzaam heeft gemotiveerd dat de functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaan, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op de grief dat appellant is geïndiceerd voor WSW-werk in de categorie “ernstige arbeidshandicap”. Voorts is nadere medische informatie van de behandelende specialisten van appellant in het geding gebracht, op grond waarvan het volgens de gemachtigde van appellant steeds inzichtelijker wordt wat de oorzaak is van de medische beperkingen. Ter zitting van de Raad heeft mr. Vereijken vraagtekens geplaatst bij het standpunt van het Uwv dat de duizeligheidsklachten ten tijde in geding nog niet speelden en de Raad verzocht om inschakeling van een medisch deskundige.

De Raad oordeelt als volgt.

Op de grief dat appellant aangewezen wordt geacht op WSW-werk in de categorie “ernstige arbeidshandicap” heeft het Uwv desgevraagd gereageerd dat, anders dan in de situatie die speelde in de uitspraak van de Raad van 24 oktober 2006, LJN AZ0958, in casu de toelating tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) niet is onderbouwd met nadere medische stukken. Voorts is de beslissing om appellant toe te laten tot de personenkring van de WSW genomen op een tijdstip ruim een jaar na de hier in geding zijnde datum zodat volgens het Uwv niet valt uit te sluiten dat daarbij rekening is gehouden met wijzigingen in de belastbaarheid van appellant na die datum. De Raad kan zich hiermee verenigen.

De Raad overweegt voorts dat, hoe nuttig nader inzicht in de oorzaak van de medische beperkingen op zich ook moge zijn, het bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid voor de WAO niet zozeer gaat om de exacte oorzaak van de medische beperkingen maar veeleer om de ernst van de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Het Uwv heeft in reactie op een van de zijde van appellant ingezonden medische verklaring van 30 mei 2007 van de behandelend KNO-arts dr. R.H. Free en de conclusies, die de gemachtigde van appellant daaraan verbond, opgemerkt dat uit de beschikbare medische gegevens moet worden afgeleid dat de duizeligheidsklachten op de datum in geding nog niet speelden. De Raad kan aan de brief van de behandelend KNO-arts P.F.M. Dammeijer van 1 december 2003, die spreekt van slechthorendheid en gezien het verder uitblijven van klachten als duizeligheid verdere diagnostiek richting de ziekte van Ménière niet zinvol acht, geen andere gevolgtrekking verbinden dan het Uwv. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad voor nader onderzoek door een medisch deskundige, in het bijzonder een KNO-arts, geen aanknopingspunten ziet.

Met betrekking tot de motivering van de geschiktheid van geselecteerde functies sluit de Raad zich aan bij het oordeel van de rechtbank en stelt voorts vast dat het Uwv in hoger beroep bij brief van 4 oktober 2006 nog een aanvullende motivering heeft gegeven die geen twijfel oproept.

Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) M.W.A. Schimmel.