Home

Centrale Raad van Beroep, 09-01-2008, BC2897, 06-7431 ZFW

Centrale Raad van Beroep, 09-01-2008, BC2897, 06-7431 ZFW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 januari 2008
Datum publicatie
29 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BC2897
Zaaknummer
06-7431 ZFW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:1

Inhoudsindicatie

Alsnog toestemming voor aangevraagde behandeling. Actueel procesbelang? Schadevergoeding?

Uitspraak

06/7431 ZFW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 november 2006, 06/3020, (hierna: aangevallen uitspraak)

in het geding tussen

appellant

en

VGZ Zorgverzekeraar NV (voorheen Stichting Ziekenfonds VGZ), gevestigd te Eindhoven, (hierna: VGZ)

Datum uitspraak: 9 januari 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

VGZ heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2007. Appellant is verschenen. Namens VGZ is met voorafgaand bericht niemand verschenen.

II. OVERWEGINGEN

Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 19 januari 2005 heeft de kaakchirurg van appellant aan VGZ toestemming gevraagd om bij appellant een botopbouw in de bovenkaak uit te voeren en zes implantaten in de bovenkaak te plaatsen. VGZ heeft deze aanvraag bij besluit van 15 juli 2005 afgewezen en die afwijzing bij besluit van 12 juni 2006 gehandhaafd. Vlak voor de zitting van de rechtbank heeft VGZ op 12 oktober 2006 een nieuw besluit genomen, waarin alsnog toestemming voor de aangevraagde behandeling is gegeven.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat met het besluit van 12 oktober 2006 niet geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, omdat er niets is besloten ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding van appellant.

Omdat appellant het verzoek om schadevergoeding ter zitting heeft ingetrokken en VGZ voor het overige geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat geen sprake meer is van een geschil met betrekking tot het bestreden besluit, zodat appellant geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft het beroep van appellant daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit oordeel van de rechtbank is appellant in hoger beroep gekomen.

De Raad overweegt als volgt.

De Raad stelt vast dat VGZ met het besluit van 12 oktober 2006 alsnog toestemming heeft gegeven voor de door appellant aangevraagde behandeling, waarmee het belang van appellant bij een beoordeling van het besluit van 12 juni 2006 in beginsel is komen te vervallen. Niettemin kan er nog steeds sprake zijn van een actueel procesbelang, indien door appellant gesteld wordt dat hij schade heeft geleden door de bestuurlijke besluitvorming en hij een uitspraak van de Raad wenst met het oog op een eventuele vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is wel vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg - van - het besluit van 12 juni 2006 (en dat van 15 juli 2006), niet op voorhand onaannemelijk is.

In het geval van appellant is volgens de Raad niet aan dit criterium voldaan. Het is appellant, zoals hij ter zitting nog eens heeft uiteengezet, te doen om vergoeding van schade die hij de afgelopen twintig jaar stelt te hebben geleden als gevolg van de langlopende en slepende kwestie met betrekking tot zijn tandheelkundige situatie.

Het betreft geen schade die beweerdelijk het gevolg is van het besluit van 12 juni 2006, c.q. van dat van 15 juli 2005.

Ook heeft appellant aangegeven met deze procedure te willen bereiken dat VZG wordt verplicht tot het geven van toestemming voor de door hem gewenste vervolgbehandeling.

Dit valt echter buiten het toetsingskader van deze procedure. Hiertoe zal betrokkene zich eerst tot VGZ moeten wenden.

Op grond van het voorgaand concludeert de Raad dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R.Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008

(get ) R.M.van Male.

(get ) S.R.Bagga.

AR090108