Home

Centrale Raad van Beroep, 22-11-2007, BB8679, 06-5146 AW

Centrale Raad van Beroep, 22-11-2007, BB8679, 06-5146 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 november 2007
Datum publicatie
26 november 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BB8679
Zaaknummer
06-5146 AW

Inhoudsindicatie

Terugvordering te veel betaalde waarnemingstoelage. Het had betrokene redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat hij in de relevante maand te veel aan waarnemingstoelage ontving.

Uitspraak

06/5146 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 juli 2006, 05/954 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Justitie (hierna: minister)

Datum uitspraak: 22 november 2007

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. K. ten Broek, werkzaam bij ABVAKABO/FNV. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van IJzeren, werkzaam bij het ministerie van Justitie.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1. Appellant is tot zijn vervroegde uittreding uit het arbeidsproces op 1 januari 2003 enige tijd werkzaam geweest bij een paar penitentiaire inrichtingen. Naast zijn salaris ontving hij een waarnemingstoelage.

1.2. Bij besluit van 4 september 2001 is appellant met ingang van 1 augustus 2001 een waarnemingstoelage toegekend ter grootte van het verschil tussen het salaris behorende bij een salarisnummer te rekenen vanaf 1 november 1972 in schaal 9 en het salaris behorende bij een salarisnummer te rekenen vanaf 1 november 1992 in schaal 11.

1.3. Op 13 juni 2002 heeft de minister terzake twee wijzigingsbesluiten genomen.

Bij het ene besluit is met ingang van 1 december 2001 een waarnemingstoelage toege-kend ter grootte van het verschil tussen het salaris behorende bij een salarisnummer te rekenen vanaf 1 november 1972 in schaal 9 en het salaris behorende bij een salaris-nummer te rekenen vanaf 1 november 1991 in schaal 11.

Bij het andere besluit is de bij besluit van 4 september 2001 toegekende waarnemings-toelage met ingang van 1 december 2001 ingetrokken.

1.4. Bij besluit van 17 maart 2004 heeft de minister, voor zover hier van belang, van appellant een bedrag van € 1.880,76 netto teruggevorderd wegens in verband met het intrekkingsbesluit van 13 juni 2002 over de periode van december 2001 tot en met juni 2002 onverschuldigd betaalde waarnemingstoelage.

Bij het bestreden besluit van 19 augustus 2005 heeft de minister dit terugvorderings-besluit na door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Naar aanleiding van hetgeen parijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.

3.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat voor de Raad voldoende vast dat het onder 1.4. vermelde bedrag onverschuldigd aan appellant is betaald.

3.2. Vervolgens moet, naar in de aangevallen uitspraak terecht is aangegeven, volgens vaste jurisprudentie de vraag worden beantwoord of appellant wist of redelijkerwijs heeft kunnen weten dat hij te veel aan bezoldiging ontving.

3.3. In dit verband wijst de Raad er allereerst op dat op de specificatie van het salaris van appellant van juli 2002 twee bedragen van totaal € 1.880,76 zijn vermeld onder de omschrijving “te verrekenen salaris”. Tevens zijn op deze specificatie twee bedragen van in totaal eveneens € 1.880,76 vermeld die juist weer bij het netto salaris zijn opgeteld. Aldus heeft in feite geen verrekening plaatsgevonden. Volgens de minister heeft hij meergenoemd bedrag toen niet daadwerkelijk willen verrekenen omdat de waarnemings-toelage overeenkomstig het besluit van 13 juni 2002 nog niet tot uitbetaling was gekomen.

3.4. In juli en augustus 2002 is geen waarnemingstoelage aan appellant uitbetaald.

3.5. Blijkens de salarisspecificatie van september 2002 zijn appellant in die maand bedragen van € 6.509,88 en € 812,72 bruto toegekend onder de omschrijving “toelage bij waarneming”; de uitbetaling daarvan bedroeg € 3.616,91 en € 471,38 netto. Naar de minister in de gedingstukken heeft uiteengezet betreft het hier uitbetalingen van de waarnemingstoelage overeenkomstig het besluit van 13 juni 2002 over de periode van december 2001 tot en met augustus 2002. Over september 2002 is blijkens de specificatie € 816,78 aan waarnemingstoelage toegekend. Voorts is op de specificatie van september 2002 € 1.880,76 vermeld onder de omschrijving “te verrekenen salaris”; uit die specificatie blijkt evenwel tevens dat feitelijke verrekening achterwege is gebleven.

3.6. Gelet op de appellant indertijd toegezonden salarisspecificatie van september 2002 is de Raad van oordeel dat het appellant redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat hij die maand te veel aan waarnemingstoelage ontving. In die maand zijn hem immers zeer aanzienlijke bedragen aan waarnemingstoelage toegekend en uitbetaald. De hoogte van deze bedragen liet zich allerminst verklaren door het feit dat in juli en augustus 2002 geen toelage was betaald. Voorts betrof het verschil in hoogte tussen de toelage volgens het besluit van 4 september 2001 en die volgens het besluit van 13 juni 2002 slechts één periodiek. Ter zitting heeft appellant erkend dat hij daarvan op de hoogte was. Appellant kon dus begrijpen dat het bij de betaling in september 2002 niet louter kon gaan om een nabetaling, ter aanvulling op hetgeen vanaf 1 december 2001 al aan waarnemingstoelage was betaald. Uit de specificatie van september 2002 was verder op te maken dat een verrekening feitelijk niet had plaatsgehad.

Aan vorenstaand oordeel doet niet af dat de voorlichting vanwege de minister aan appellant over de hoogte van zijn bezoldiging, met name op andere onderdelen dan hier in geding, niet altijd aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen heeft voldaan.

3.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 november 2007.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) P.W.J. Hospel.

HD

07.11