Home

Centrale Raad van Beroep, 20-11-2007, BB8438, 06-5864 WWB

Centrale Raad van Beroep, 20-11-2007, BB8438, 06-5864 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 november 2007
Datum publicatie
21 november 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BB8438
Zaaknummer
06-5864 WWB

Inhoudsindicatie

Blokkering uitbetaling van bijstandsuitkering. Opschorting recht op bijstandsuitkering. Noodzakelijke gegevens niet dan wel onvolledig verstrekt.

Uitspraak

06/5864 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant],

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 augustus 2006, 05/5998 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)

Datum uitspraak: 20 november 2007

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F. Yildiz, advocaat te ’s-Gravenhage. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter, werkzaam bij de gemeente

’s-Gravenhage.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellant ontving sinds 30 januari 2003 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

Uit informatie van de Belastingdienst is het College gebleken dat vier bankrekeningen op naam van appellant stonden, terwijl hij deze hij niet had gemeld. Naar aanleiding van deze informatie heeft het College appellant bij brief van 20 december 2004 verzocht om alle afschriften van deze rekeningen vanaf 1 november 1999, zijnde de datum met ingang waarvan eerder aan appellant bijstand was verstrekt, in te leveren. Nadat appellant een aantal afschriften had ingeleverd, heeft het College appellant op 18 januari 2005 en op15 februari 2005 verzocht de nog ontbrekende bankafschriften vóór 31 januari 2005, respectievelijk binnen veertien dagen, in te leveren. Daarbij heeft het College bij besluit van 15 februari 2005 de uitbetaling van de uitkering met ingang van 1 februari 2005 geblokkeerd.

Bij besluit van 2 maart 2005 heeft het College het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2005 opgeschort op de grond dat appellant de voor de verlening van bijstand noodzakelijke gegevens niet dan wel onvolledig heeft verstrekt. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken contact op te nemen met zijn bijstandsconsulent. Voorts heeft het College vermeld dat, indien de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn worden ingeleverd, de bijstand met ingang van 1 februari 2005 zal worden ingetrokken.

Bij besluit van 17 maart 2005 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2005 ingetrokken op de grond dat appellant niet binnen de geboden hersteltermijn de gevraagde gegevens heeft ingeleverd.

Bij besluit van 14 juli 2005 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 maart 2005 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 juli 2005 ongegrond verklaard.

Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:

a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Aan de orde is of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat het door het College gehandhaafde besluit tot intrekking van de bijstand ingaande 1 februari 2005 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Hierbij staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet (meer) van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de belanghebbende niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 29 mei 2007, LJN BA6877).

De door het College bij het besluit van 2 maart 2005 aan appellant gevraagde bankafschriften kunnen naar het oordeel van de Raad, voor zover het daarbij gaat om de bankafschriften vanaf 30 januari 2003, worden beschouwd als gegevens die van belang zijn voor de verlening van de bijstand. Verder staat vast dat appellant de gevraagde bankafschriften, waaronder die vanaf 30 januari 2003, ondanks herhaalde verzoeken slechts gedeeltelijk binnen de daarvoor gestelde termijn(en) heeft ingeleverd. Niet gebleken is dat appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn(en) over de ontbrekende bankafschriften heeft kunnen beschikken. De enkele stelling van appellant dat hij niet alle afschriften in één keer heeft ingeleverd omdat hij deze niet allemaal in één keer ontving, is daarvoor onvoldoende.

Uit het voorgaande volgt dat aan de in artikel 54, vierde lid, van de WWB gestelde toepassingsvoorwaarden is voldaan, zodat het College bevoegd was tot intrekking van de bijstand met ingang van 1 februari 2005. De Raad ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

Voor de door appellant gevraagde veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen ruimte en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en Th.C. van Sloten en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2007.

(get.) G.A.J. van den Hurk.

(get.) L. Jörg.

IJ