Home

Centrale Raad van Beroep, 02-11-2007, BB6994, 05-6684 WAO

Centrale Raad van Beroep, 02-11-2007, BB6994, 05-6684 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 november 2007
Datum publicatie
5 november 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BB6994
Zaaknummer
05-6684 WAO

Inhoudsindicatie

Intrekking WAO-uitkering.

Uitspraak

05/6684 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante],

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 oktober 2005, 05/273 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 2 november 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.A.M.H. van der Laan, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Laan. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.

II. OVERWEGINGEN

Bij besluit van 27 december 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv,, beslissende op bezwaar, de intrekking van de WAO-uitkering van appellante per 16 juli 2003 gehandhaafd.

De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv bij het vaststellen van de beperkingen van appellante voldoende zorgvuldig te werk is gegaan en serieus rekening heeft gehouden met de klachten van appellante. Raadpleging van de behandelende sector was in dit geval niet vereist. De bezwaarverzekeringsarts heeft afdoende gemotiveerd dat er geen reden is voor een urenbeperking. Met inachtneming van de vastgestelde beperkingen moet appellante in staat worden geacht de geduide functies te verrichten.

In hoger beroep heeft appellante hiertegen aangevoerd dat het onzorgvuldig is dat de bezwaarverzekeringsarts appellante niet heeft onderzocht. Er is wel degelijk reden voor een urenbeperking. Door Sociale Zaken is zij ontheven van de sollicitatieplicht. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een journaal van de huisarts en een brief van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zeist overgelegd.

Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Het overgelegde journaal van de huisarts ziet op de periode van oktober 2003 tot en met oktober 2005, terwijl de datum in geding 16 juli 2003 is. Met betrekking tot de overgelegde brief van Sociale Zaken overweegt de Raad dat ook deze niet ziet op de datum in geding en voorts geen inzicht geeft in de redenen waarom appellante voor niet meer dan 16 uur per week belastbaar is. In de rapportage van 28 oktober 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd dat er geen redenen zijn voor een urenbeperking.

De Raad overweegt voorts dat voor een bezwaarverzekeringsarts geen verplichting bestaat om een betrokkene persoonlijk te onderzoeken. In dit geval heeft het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts bestaan uit uitgebreid dossieronderzoek en uitvoerige rapportage omtrent de medische situatie van appellante. Voorts is informatie bij de huisarts opgevraagd. De Raad acht dit voldoende; dat de huisarts niet gereageerd heeft op het verzoek van de bezwaarverzekeringsarts kan, nu er voldoende andere gegevens waren om de belastbaarheid vast te stellen, daar niet aan af doen.

In de geduide functies doen zich geen overschrijdingen voor van de vastgestelde belastbaarheid, zodat appellante in staat moet worden geacht die functies te verrichten.

De Raad stelt vast dat het bestreden besluit voor 1 juli 2005 is genomen en dat pas in de hoger beroepsfase de - gelet op zijn uitspraken van 9 november 2004, onder meer LJN AR 4716, en 12 oktober 2006,-LJN AY9971, gewenst geachte onderbouwing is gegeven. Gelet op ’s-Raads standpunt met betrekking tot het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem moet zulks tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand kunnen worden gelaten.

Het vorenstaande leidt er toe dat het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak, waarbij het tegen bedoeld besluit ingestelde beroep ongegrond is verklaard, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, tweede lid, van de Awb, dienen te worden vernietigd.

De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,=.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 140,= vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier uitgesproken in het openbaar op 2 november 2007.

(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.

(get.) N.E. Nijdam.

CVG