Home

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:327 AZ9978, 05/5380 + 05/5381 WW

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:327 AZ9978, 05/5380 + 05/5381 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 februari 2007
Datum publicatie
6 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9978
Zaaknummer
05/5380 + 05/5381 WW

Inhoudsindicatie

Overschrijding verzettermijn. Tijdig adreswijziging?

Uitspraak

05/5380 en 05/5381 WW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 juni 2005, 04/5517 en 05/2725 WW (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Datum uitspraak: 28 februari 2007.

I. PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van

12 juli 2006, verzonden 13 juli 2006 naar het adres [adres] te [woonplaats], heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de beroepstermijn van zes weken is overschreden.

Op 9 augustus 2006 is deze uitspraak retour gekomen van appellant met de mededelingen van TPG post “geen gehoor en niet afgehaald”. Per dezelfde datum is aan het Hoofd van de afdeling bevolking van de gemeente [woonplaats] elektronisch en schriftelijk verzocht om het adres van appellant te controleren onderscheidelijk diens juiste adres door te geven.

Uit zowel de elektronische informatie en het schriftelijke uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat appellant nog steeds staat ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats].

De uitspraak is wederom verzonden op 15 augustus 2006 per aangetekende post en per gewone post naar voornoemd adres.

Het niet aangetekende exemplaar is op 22 augustus 2006 retour gekomen met de mededeling “onbekend woont hier niet meer sinds ± februari 2006”.

Bij schrijven van 2 september 2006, ontvangen 5 september 2006, heeft appellant verzet gedaan. Het verzetschrift bevat een ander adres dan voornoemd adres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2007, waar partijen niet zijn verschenen.

II. OVERWEGINGEN

In de, op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb, van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb volgt onder andere dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de uitspraak door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

Het verzetschrift is niet tijdig ingediend.

Ten aanzien van een na afloop van de verzettermijn ingediend verzetschrift blijft niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest

De Raad overweegt dat de uitspraak van de Raad op 13 juli 2006 is verzonden naar het door appellant laatstelijk opgegeven adres [adres] te [woonplaats].

De uitspraak van de Raad is op 15 augustus 2006 opnieuw verzonden naar de [adres] omdat uit nader door de Raad verkregen informatie bleek, dat dit adres juist was.

In het verzetschrift is aangegeven dat de verzettermijn is overschreden omdat appellant de uitspraak niet tijdig heeft ontvangen.

De omstandigheid dat adres [adres] te [woonplaats] ten tijde van de verzending van de uitspraak op 13 juli 2006 mogelijk niet meer juist was, komt voor rekening van appellant. Appellant heeft de Raad niet tijdig in kennis gesteld van een adreswijziging.

Gelet op het voorgaande dient het verzet niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007.

(get.) T. Hoogenboom.

(get.) E. Blijleven-de Vries.