Home

Centrale Raad van Beroep, 09-08-2006, AY6223, 04-1165 WAZ

Centrale Raad van Beroep, 09-08-2006, AY6223, 04-1165 WAZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 augustus 2006
Datum publicatie
15 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AY6223
Zaaknummer
04-1165 WAZ

Inhoudsindicatie

Per einde wachttijd weigering WAZ-uitkering. Geschiktheid voor eigen werk als pensioenadviseur. Rapport psycholoog niet geheel consistent.

Uitspraak

04/1165 WAZ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 januari 2004 , 03/284 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 9 augustus 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.A.M. Ammerlaan, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

II. OVERWEGINGEN

Appellant was werkzaam als zelfstandig pensioenadviseur voor 36 tot 40 uur per week. Op 14 mei 2001 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet arbeisongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aangevraagd in verband met vermoeidheidsklachten. Bij onderzoek door verzekeringsarts W.J. Schmidt op 13 juni 2001 is de diagnose Myalgische encefalomyelitis (ME) gesteld, is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 1 mei 2001 en is een belastbaarheidspatroon opgesteld. Op 23 mei 2002 is appellant in het kader van de beoordeling bij einde wachttijd onderzocht door verzekeringsarts P.K. Klein-Obbink, die op basis van dezelfde diagnose een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opstelde. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige G.J. Struik geconcludeerd dat appellant met zijn beperkingen geschikt was voor het eigen werk. Bij besluit van 15 juli 2002 heeft het Uwv geweigerd appellant uitkering ingevolge de WAZ toe te kennen. Naar aanleiding van het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is appellant onderzocht door bezwaarverzekeringsarts I.L. Hoornstra, die blijkens zijn rapport van 17 december 2002 het standpunt van de primaire verzekeringsarts bevestigde. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 december 2002 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep is namens appellant, onder overlegging van een rapport van psycholoog drs. A.S.H. Mes van 4 oktober 2004, een rapport van de door appellant geraadpleegde internist-infectioloog prof. dr. I.M. Hoepelman van 14 november 2002 en een brief van de huisarts van 2 januari 2004, aangevoerd dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen.

De Raad stelt vast dat het Uwv in de FML voor appellant lichte fysieke beperkingen heeft aangenomen. Professor Hoepelman heeft geconcludeerd dat appellant voldoet aan het Chronisch vermoeidheidssyndroom en dat voorts sprake is van overgewicht, een licht verhoogde bloeddruk en een licht verhoogd cholesterolgehalte. Andere objectief medische afwijkingen zijn niet gevonden. Hoepelman denkt dat appellant gezien het klachtenpatroon voor minder dan 50% belastbaar is en beval een psychologisch onderzoek aan. Psycholoog Mes heeft bij onderzoek bij appellant een afwijking in de inprenting van informatie in het lange termijn geheugen geconstateerd, maar merkte wel op dat in het begin van zijn onderzoek mogelijk sprake was van onderpresteren door appellant. Hij concludeert dat gezien de resultaten op de geheugentesten het verrichten van mentale arbeid de belastbaarheid van appellant zal overschrijden. Hij acht appellant beperkt ten aanzien van het cognitieve functioneren. Hij meent dat een volledige werkweek in de eigen functie niet haalbaar is In zijn rapportage van 22 mei 2006, opgesteld naar aanleiding van het rapport van Mes, stelt bezwaarverzekeringsarts Hoornstra dat Mes bij appellant geen psychologische afwijkingen heeft vastgesteld, dat Mes niet gericht heeft getest op onderpresteren, dat de conclusies van Mes aansluiten bij de klachtenbeleving van appellant en dat er medisch gezien geen valide verzekeringsgeneeskundige gronden zijn die aanleiding geven het medisch standpunt te herzien. In zijn reactie hierop van 12 juni 2006 heeft Mes zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd. In zijn nadere rapport van 16 juni 2006 blijft Hoornstra zich gemotiveerd verzetten tegen de conclusies van Mes.

De Raad heeft geconstateerd dat het rapport van psycholoog Mes enige tegenstrijdigheden bevat en derhalve niet geheel consistent is. Mede in aanmerking genomen dat mogelijk sprake is geweest van onderpresteren door appellant op de geheugentesten, ziet de Raad voldoende aanleiding de conclusies van Mes niet te volgen. De Raad is dan ook van oordeel dat doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend aan het goed onderbouwde standpunt van Hoornstra zoals neergelegd in diens rapportages. Gelet daarop ziet de Raad geen reden om te oordelen dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellant hebben onderschat.

In aanmerking genomen die beperkingen moest appellant ten tijde in geding in staat worden geacht zijn eigen werk van pensioenadviseur fulltime te verrichten.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) J.J. Janssen.