Home

Centrale Raad van Beroep, 19-05-2006, AX4436, 04-138 WAO

Centrale Raad van Beroep, 19-05-2006, AX4436, 04-138 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 mei 2006
Datum publicatie
24 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AX4436
Zaaknummer
04-138 WAO

Inhoudsindicatie

WAO-schatting. Belastbaarheid. Geschikt voorgehouden functies.

Uitspraak

04/138 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 1 december 2003, 03/1191 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 19 mei 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2006. Namens appellante is verschenen mr. drs. Bissessur, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

II. OVERWEGINGEN

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder Uwv tevens verstaan het Lisv.

De Raad gaat, bij zijn oordeelsvorming, uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Appellante is werkzaam geweest als sector assistente in de gezondheidszorg. Op 14 december 1998 is zij uitgevallen voor deze werkzaamheden vanwege lichamelijke en nadien ook psychische klachten. Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat zij bij einde wachttijd niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante wordt ongeschikt geacht voor haar eigen werk, maar is in staat om met passende arbeid een dusdanig inkomen te verwerven dat sprake is van een verlies aan verdienvermogen van minder dan 15%. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, dit bezwaar is door het Uwv bij besluit van 13 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij de beoordeling heeft het Uwv onder andere de beschikking gehad over twee rapporten van de behandelend psychiater R.W. Jesserun, van 12 april 2000 en 20 april 2001. Naar de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad heeft verklaard, is alleen bovengenoemd besluit van 13 februari 2003, betrekking hebbend op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per datum 13 december 1999, in geding.

De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Tevens is de rechtbank van oordeel dat appellante, met deze beperkingen, in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Op grond van deze overwegingen heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep handhaaft appellante haar stelling dat zij, gezien haar lichamelijke en psychische klachten, niet in staat is de geduide functies te vervullen.

De Raad overweegt als volgt.

Ook de Raad ziet geen reden de bij appellante vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid voor onjuist te houden. Naar aanleiding van de rapporten van Jessurun heeft de bezwaarverzekeringsarts H. Donkers het belastbaar- heidspatroon op verschillende onderdelen aangepast, waaronder ook op psychisch gebied. Nu appellante noch in beroep, noch in hoger beroep, medische stukken in geding heeft gebracht omtrent haar gezondheidstoestand op de datum in geding ziet de Raad geen grond de twijfelen aan de juistheid van dit aangepaste belastbaarheidspatroon. Ook ziet de Raad geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals namens appellante is verzocht.

Met inachtneming van deze beperkingen moet appellante, naar het oordeel van de Raad, in staat worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De functies die uiteindelijk gebruikt zijn bij de schatting, kennen, gezien de verwoording functiebelasting, geen overschrijdingen wat betreft de belastbaarheid. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding de arbeidskundige kant van de schatting voor onjuist te houden. Vergelijking van het voor appellante geldende maatmaninkomen met het loon dat zij nog kan verdienen met de voor haar passend te achten werkzaamheden resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.

Dit leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2006.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) P.H. Broier.