Home

Centrale Raad van Beroep, 08-03-2005, AT0639, 03/4254 NABW

Centrale Raad van Beroep, 08-03-2005, AT0639, 03/4254 NABW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 maart 2005
Datum publicatie
16 maart 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AT0639
Zaaknummer
03/4254 NABW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 1:3

Inhoudsindicatie

Kwalificatie boetewaardig gedrag is niet gericht op rechtsgevolg.

Uitspraak

03/4254 NABW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 juli 2003, reg.nr. 03/250 NABW.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft daarop schriftelijk gereageerd en nadere stukken aan de Raad gezonden.

Vervolgens heeft ook gedaagde nog stukken aan de Raad gezonden.

Het geding is behandeld ter zitting van 25 januari 2005, waar appellant is verschenen en waar gedaagde zich - met voorafgaande bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.

II. MOTIVERING

Bij brief aan appellant van 8 oktober 2002 heeft gedaagde:

1 bepaald dat appellant recht heeft op ongewijzigde voortzetting van de hem toegekende uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw);

2 medegedeeld dat is gebleken dat appellant in strijd met de ingevolge artikel 65 van de Abw op hem rustende inlichtingenverplichting een op zijn naam staande bankrekening bij de SNS Bank niet aan gedaagde heeft opgegeven en dat dit als boetewaardig gedrag wordt beschouwd;

3 bepaald dat appellant, in afwachting van een nader in te winnen medisch advies van de GGD, voorlopig (nog) is vrijgesteld van de in artikel 113, eerste lid, van de Abw vermelde arbeidsverplichtingen, met uitzondering van de verplichting om als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen geregistreerd te zijn en te blijven.

Bij besluit van 21 januari 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen de brief van 8 oktober 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ligt ten grondslag het standpunt van gedaagde dat de brief van 8 oktober 2002 slechts een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inhoudt, voorzover appellant daarbij niet is vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 113, eerste lid, aanhef en onder b, van de Abw. Nu het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op de kwalificatie “boetewaardig gedrag”, is het volgens gedaagde niet gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het standpunt van gedaagde geheel onderschreven en het beroep tegen het besluit van 21 januari 2003 ongegrond verklaard.

Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

De Raad stelt voor de goede orde allereerst vast dat - anders dan gedaagde en de rechtbank hebben aangenomen - niet alleen onderdeel 3. maar ook inderdeel 1. van de brief van 8 oktober 2002 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb inhoudt.

De Raad stelt vervolgens vast dat het bezwaar van appellant tegen de brief van 8 oktober 2002 uitsluitend betrekking heeft op de kwalificatie “boetewaardig gedrag”. Die kwalificatie is, zoals uit het vorenstaande voortvloeit, ook naar het oordeel van de Raad niet gericht op enig rechtsgevolg. Gedaagde heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Voorzover hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd mede betrekking heeft op andere besluiten van gedaagde dan dat van 21 januari 2003 moet de Raad daaraan voorbijgaan, nu het in de aangevallen uitspraak vervatte oordeel van de rechtbank op die andere besluiten geen betrekking heeft.

Nu het beroep niet gegrond wordt verklaard, is het verzoek van appellant om gedaagde te veroordelen tot schadevergoeding niet voor toewijzing vatbaar. De Raad zal dit verzoek daarom afwijzen.

De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.

Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2005.

(get.) drs. Th.G.M. Simons.

(get.) P.C. de Wit.

LJN RB0703